ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3918 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4024/12.158

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3918
Datum uitspraak: 10-09-2012
Datum publicatie: 02-03-2013
Zaaknummer(s): R. 4024/12.158
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: In het onderhavige geval is uit de stukken noch anderszins gebleken dat verweerster de haar als advocaat van de wederpartij toekomende mate van vrijheid om de belangen van zjn cliente te behartigen te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dat klager een andere visie over de feiten heeft dan de cliënte van verweerster, betekent niet dat het verweerster niet vrij zou staan om de door zijn cliënte aangehangen visie over de feiten te verdedigen en in de procedure naar voren te brengen. Niet kan worden vastgesteld dat verweerster bewust heeft meegewerkt aan het poneren van feiten waarvan zij wist of behoorde te weten dat die onjuist waren. Voorts kan niet worden vastgesteld dat verweerster zou hebben meegewerkt aan de stelling van klager dat haar cliënte tegenstrijdige verklaringen zou hebben afgelegd..   De klacht is kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam d.d. 20 augustus 2012, door de raad ontvangen op 21 augustus 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft de belangen van klagers wederpartij behartigd in een procedure.

1.2    In geschil was of klager een bedrag van € 30.000,00 aan de cliënte van verweerster had geleend of geschonken.

1.3    Klager heeft zich in de procedure op het standpunt gesteld dat het een geleend bedrag betrof en de cliënte van verweerster heeft gesteld dat het geld aan haar door klager was geschonken.

1.4    Bij vonnis van 2 september 2009 heeft de Rechtbank Rotterdam de vordering van klager afgewezen. Voor zover in deze relevant heeft de Rechtbank daarbij overwogen:

´…Reeds gelet op deze onduidelijk gebleven stellingen ten aanzien van de feiten en omstandigheden, waarop de vordering in de onderhavige zaak in essentie is gestoeld, is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van klager (red.) zijn vordering niet kunnen dragen. Aan bewijslevering zal derhalve niet worden toegekomen. De vordering in conventie van klager (red.) zal worden afgewezen´.

1.5    Klager heeft tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld bij dagvaarding van 27 november 2009.

1.6    Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft een comparitie voor grieven gelast, welke heeft plaatsgevonden op 13 september 2010. Tijdens deze comparitie is een schikking tegen finale kwijting getroffen, waarbij de cliënte van verweerster een bedrag van € 7.000,00 aan klager zou betalen.

1.7    Bij faxbrief van 30 mei 2011 heeft de advocaat van klager verweerster, voor zover in deze relevant, geschreven:

`…In een procedure tussen mijn cliënt en mevrouw N. (red.), die u heeft bijgestaan, is op 13 september 2010 een comparitie van partijen geweest bij het gerechtshof te ´’s-Gravenhage.

Na afloop van de zitting en nadat er een schikking was bereikt, heeft uw cliënte, in de aanwezigheid van ondergetekende en u en de partner van mevrouw N. (red.) tegen klager (red.) verklaard dat hij € 30.000,00 had kunnen ontvangen, als hij geen procedure tegen haar zou zijn begonnen.

Cliënt ontvangt graag van u een bevestiging van deze uitlating door uw cliënte aan de heer P. (red.) op 13 september 2010 te ´’s-Gravenhage.`

1.8    Bij faxbrieven van 8 en 16 juni 2011 heeft verweerster aan de advocaat van klager medegedeeld dat respectievelijk haar cliënte de gevraagde bevestiging niet zal geven en dat verweerster geen enkele aanleiding ziet om op het verzoek van de advocaat van klager in te gaan.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:

a.    willens en wetens heeft meegewerkt aan de tegenstrijdige verklaringen van haar cliënte;

b.    heeft verzuimd na te gaan of zaken op waarheid berusten en of gedane beweringen op feiten waren gebaseerd;

c.    geweigerd heeft om te bevestigen wat haar cliënte na de comparitie had gezegd.

3    BEOORDELING

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

3.1    Vooropgesteld wordt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie juist is. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij zijn optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

3.2    In het onderhavige geval is uit de stukken noch anderszins gebleken dat verweerster de hiervoor bedoelde haar toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dat klager een andere visie over de feiten heeft dan de cliënte van verweerster, betekent niet dat het verweerster niet vrij zou staan om de door zijn cliënte aangehangen visie over de feiten te verdedigen en in de procedure naar voren te brengen. Niet kan worden vastgesteld dat verweerster bewust heeft meegewerkt aan het poneren van feiten waarvan zij wist of behoorde te weten dat die onjuist waren. Voorts kan niet worden vastgesteld dat verweerster zou hebben meegewerkt aan de stelling van klager dat haar cliënte tegenstrijdige verklaringen zou hebben afgelegd.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.3    Verweerster heeft in haar faxbrief van 16 juni 2011 aan de advocaat van klager aangegeven zich niet te willen uitlaten over hetgeen haar cliënte zou hebben gezegd na de comparitie voor grieven. Het stond verweerster vrij zich hierover niet uit te laten. Indien klager een getuigenverklaring van verweerster wenst, staan hem de middelen van het Wetboek voor de Burgerlijke Rechtsvordering ter beschikking.

3.4    Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 10 september 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 september 2012 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.