ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3896 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4046/12.180

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3896
Datum uitspraak: 31-10-2012
Datum publicatie: 02-03-2013
Zaaknummer(s): R. 4046/12.180
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Aan de stelling van verweerder dat de klacht niet-ontvankelijk is vanwege het verstrijken van twee jaar na het geven van de betreffende second opinion, wordt voorbijgegaan. Klager was overigens pas in januari 2012 op de hoogte van het vonnis van de kanontrechter. Voorts is gesteld noch gebleken dat verweerder door het tijdsverloop in zijn verdediging is benadeeld. Het verwijt dat verweerder klakkeloos en zonder bestudering van de stukken het advies van de voormalig advocaat van klager heeft overgenomen, vindt geen grond in de stukken. Uit het advies van verweerder en zijn brief van 1 juni 2010 blijkt dat hij zich een eigen mening over het dossier heeft gevormd en zich derhalve aan de opdracht heeft gehouden. Dat verweerder klager heeft laten weten dat een nadere toelichting op de zaak niet nodig was, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken voor de Orde van Advocaten bij e Hoge Raad der Nederlanden d.d. 3 oktober 2012, door de raad ontvangen op 4 oktober 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Bij brief van 3 mei 2010 heeft de toenmalige advocaat van klager een negatief procesadvies uitgebracht omtrent een geschil tussen klager en zijn voormalige werkgever over een pensioenvordering van klager.

1.2 De rechtsbijstandverzekeraar van klager heeft bij brief van 4 mei 2010, voor zover in deze relevant, aan verweerder geschreven:

“Op 4 mei 2010 heb ik opgemelde zaak per e-mailopdracht aan uw kantoor uitbesteed voor het uitbrengen van een second opinion. Bijgaand treft u kopieën van de stukken aan.”

1.3 Bij brief van 20 mei 2010 heeft verweerder klager geïnformeerd dat hij het advies van de voormalige advocaat van klager van 3 mei 2010 onderschrijft.

1.4 Bij brief van 1 juni 2010 heeft verweerder inhoudelijk gereageerd op een e-mail bericht van klager van 24 mei 2010. Verweerder heeft in deze brief klager onder meer laten weten dat hij bij zijn eerdere beoordeling van het advies blijft.

1.5 Bij e-mail bericht van 3 juni 2010 heeft verweerder klager geïnformeerd dat hij over zou gaan tot sluiting van het dossier. Klager heeft verweerder bij e-mail van diezelfde datum bericht hiermee in te stemmen.

1.6 Bij vonnis van 18 januari 2012 van de Rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht is klager in het geschil met zijn pensioenfonds in het gelijk gesteld.

1.7 Bij brief van 14 mei 2012 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij het oordeel van de voormalige advocaat van klager, dat de vordering van klager geen redelijke kans van succes had, heeft overgenomen, zonder daarvoor het dossier te bestuderen en zonder gebruik te maken van het aanbod van klager de zaak telefonisch toe te lichten. Dat verweerder het dossier niet heeft bestudeerd volgt uit het feit dat verweerder in zijn brief van 20 mei 2010 de tussen partijen bestaande geschilpunten niet juist heeft weergegeven. Klager verwijt verweerder voorts dat hij ten onrechte stelt dat hij een second opinion heeft gegeven, terwijl het een bindend advies is geweest. Ten slotte is klager van mening dat verweerder in het kader van het onderzoek naar de klacht in zijn verweer een verkeerde voorstelling van zaken geeft en niet handelt zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

3 BEOORDELING

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Bij de bepaling van die termijn is van belang op welk tijdstip de klager kennis heeft gekregen van de door hem klachtwaardig geachte handelwijze van de advocaat dan wel de gevolgen van die handelwijze voor hem kenbaar zijn geworden. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 Aan de stelling van verweerder dat de klacht niet-ontvankelijk is, vanwege het verstrijken van twee jaar na het geven van de betreffende second opinion, wordt voorbijgegaan. Klager was overigens pas in januari 2012 op de hoogte van het vonnis van de kanontrechter. Voorts is gesteld noch gebleken dat verweerder door het tijdsverloop in zijn verdediging is benadeeld.

3.3 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel pas worden overwogen en opgelegd, indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Wel dient de advocaat zijn cliënt steeds naar behoren te informeren en duidelijk te maken hoe hij te werk wil gaan. Deze verplichting houdt onder meer in dat de advocaat waar nodig ter voorkoming van misverstanden of onzekerheid, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt dient te bevestigen.

3.4 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het verwijt dat verweerder klakkeloos en zonder bestudering van de stukken het advies van de voormalig advocaat van klager heeft overgenomen, vindt geen grond in de stukken. Uit het advies van verweerder en zijn brief van 1 juni 2010 blijkt dat hij zich een eigen mening over het dossier heeft gevormd en zich derhalve aan de opdracht heeft gehouden. Dat verweerder klager heeft laten weten dat een nadere toelichting op de zaak niet nodig was, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.5 Uit de brief van 4 mei 2010 van de rechtsbijstandverzekeraar van klager volgt dat verweerder opdracht heeft gekregen tot het geven van een second opinion. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de opdracht van verweerder was om een bindend advies te geven.

3.6 Dat de kantonrechter klager uiteindelijk in het gelijk heeft gesteld, maakt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Vooropgesteld wordt dat in het kader van een tuchtrechtprocedure in beginsel geen inhoudelijke beoordeling plaatsvindt van de door de advocaat verrichte werkzaamheden, tenzij uit het dossier aanstonds blijkt dat de advocaat tekort is geschoten. Dit laatste is niet gebleken.

3.7 Ten slotte kan niet worden vastgesteld dat verweerder een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven in het kader van het onderzoek naar de klacht. Het lag daarbij op de weg van klager om hierop te reageren.

3.8 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 31 oktober 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 november 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.