ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3824 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3950/12.84

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3824
Datum uitspraak: 27-08-2012
Datum publicatie: 26-02-2013
Zaaknummer(s): R. 3950/12.84
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Vrijheid advocaat. Onjuiste vermelding in processtuk tuchtrechtelijk verwijtbaar nu het op de weg van de advocaat had gelegen om zelfstandig onderzoek te doen nu uit de openbare registers de onjuistheid van de door de cliënt verstrekte informatie bleek. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 29 maart 2012 met kenmerk K187 2010/2011 ew/kme, door de raad ontvangen op 29 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 juni 2012 in aanwezigheid van mr. P., gemachtigde van klaagster, vergezeld van de heer H., bedrijfsjurist, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1    Klaagster is een fabrikant van industriële drogers.

2.2    Verweerder is de raadsman van de heer D., voormalig directeur van klaagster.

2.3    De arbeidsovereenkomst tussen klaagster en D. is bij beschikking van 12 oktober 2009 door de kantonrechter ontbonden met ingang van 16 november 2009 onder toekenning aan D. van een bruto beëindigingvergoeding. Klaagster heeft op een aanzienlijk gedeelte van de vergoeding beslag gelegd, stellende dat zij een vordering uit hoofde van schadevergoeding op D. heeft. Klaagster en D. procederen daarover thans nog in hoger beroep.

2.4    Bij verzoekschrift van 8 maart 2011 heeft verweerder verlof gevraagd voor het leggen van beslag op onroerende zaken van klaagster en onder derden. Dit verlof is verleend.

2.5    In het hiervoor bedoelde verzoekschrift komen de volgende passages voor:

“Na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst is D. overvallen door twaalf gerechtelijke procedures door [klaagster] tegen hem en/of de vennootschap die hij gezamenlijk met T. B.V. heeft opgezet en waarin voor [klaagster] concurrerende activiteiten worden verricht. Tot op heden is [klaagster] in geen van deze procedures succesvol gebleken. Tot op heden zijn alle vorderingen afgewezen.”

“Het is D. bekend dat I. B.V. doende is om [klaagster] te “ontmantelen”. In dat kader heeft D. eveneens vernomen dat [klaagster] de registergoederen waarvan zij eigenaar is voornemens is te verkopen en leveren en/of verduisteren, waardoor verhaal van de vordering van D. illusoir wordt.”

2.6    In kort geding heeft klaagster opheffing van het beslag onder derden gevorderd. Deze vordering is toegewezen. In dezelfde procedure heeft klaagster verzocht om rectificatie van de opmerking in het beslagrekest dat klaagster zou worden ontmanteld. Deze vordering is afgewezen.

2.7    Bij brief met bijlagen van 12 mei 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij in een verzoekschrift van 8 maart 2011 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen om beslag te leggen op de onroerende zaken van klaagster en onder derden, in het bijzonder klanten/debiteuren van klaagster, een aantal onjuistheden heeft opgenomen waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist waren. Het betreft met name de hiervoor onder 2.5 geciteerde passages.

4    VERWEER

4.1    Verweerder bestrijdt gemotiveerd onjuistheden in zijn verzoekschrift van 8 maart 2011 te hebben opgenomen. Hij is van mening het belang van klaagster niet nodeloos en/of op ontoelaatbare wijze te hebben geschaad waarbij hij verder stelt te mogen afgaan op de informatie die hij van zijn cliënt over de positie van klaagster heeft gekregen.

5    BEOORDELING

5.1    Vooropgesteld wordt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en/of op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is, alsmede indien uit openbare bronnen anders blijkt. De hiervoor geformuleerde regel geldt met name voor gegevens die in het domein van de cliënt liggen. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

5.2    Dat verweerder de hiervoor onder 2.5 weergegeven zinsneden heeft opgenomen in zijn verzoekschrift van 8 maart 2011, staat vast. Eveneens staat vast dat het verlof tot beslaglegging is verleend. Er is een opheffings- kort geding gevoerd, waarbij opheffing van de derdenbeslagen is gevorderd. Die vordering is toegewezen. In zijn pleitnota voor dit kort geding heeft verweerder toegelicht op basis van welke feiten en omstandigheden er bij zijn cliënt gegronde vrees voor verduistering bestond. Gesteld noch gebleken is dat deze feitelijke stellingen onjuist of in strijd met de waarheid zijn. De vermelding daarbij door verweerder dat sprake was van een “ontmanteling” door klaagster, acht de raad evenwel te vergaand en daarmee onzorgvuldig. Met klaagster is de raad van oordeel dat de term “ontmantelen” in het verband waarin die gebezigd werd, betekent dat de onderneming de bedrijfsactiviteiten staakt of zal staken. Daarvan was geen sprake en verweerder had dat kunnen en moeten weten. Daarbij maakt klaagster onderdeel uit van een succesvolle, beursgenoteerde onderneming, I.. De 403-verklaring die eerder was ingetrokken, was op dat moment opnieuw door I. gedeponeerd. Dergelijke informatie is openbaar en het had op de weg van verweerder gelegen daarnaar zelfstandig onderzoek te doen.

5.3    Van de vermelding van de term “ontmanteling” in het beslagrekest valt verweerder naar het oordeel van de raad dan ook een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De belangen van klaagster zijn daarmee immers nodeloos en op ontoelaatbare wijze te schaden. Dit klemt temeer nu het beslagrekest waarin voornoemde term werd gebezigd, werd betekend aan derden, zijnde zakelijke relaties van klaagster.

5.4    De  klacht is gegrond.

6    BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door Jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten, G.J. Schipper en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 augustus 2012.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 28 augustus 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl

a