ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3188 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.3658/11.60

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3188
Datum uitspraak: 02-07-2012
Datum publicatie: 23-08-2012
Zaaknummer(s): R.3658/11.60
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht betreffende optreden van verweerder, nadat eerder een kantoorgenote in de zaak was opgetreden als advocaat van klagers wederpartij nadat een vonnis ten gunste van klager was gewezen. Verweerder heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld en heeft een brief aan de executerende deurwaarder gestuurd waarin hij deze onder opgaaf van redenen heeft gesommeerd de executie te staken en een gelegd beslag op te heffen. Daarnaast heeft verweerder aan klager een brief geschreven waarin hij klager aansprakelijk heeft gesteld voor “nodeloze en zinloze procedures en handelingen”. Klacht dat verweerder terzake van de tenuitvoerlegging van het vonnis heeft getracht obstructie van de rechtsgang te plegen, dat hij in verband met een aansprakelijkstelling van klager heeft geweigerd het adres van een kantoorgenote te verschaffen en dat verweerder een brief vol dreigementen en grievende opmerkingen aan klager heeft gezonden. Verweerder is met de brief aan de deurwaarder gebleven binnen de hem toekomende vrijheid van belangenbehartiging voor zijn cliënte. Verweerder heeft eraan meegewerkt dat een door klager aan de kantoorgenote uit te brengen dagvaarding aan het kantooradres van verweerder mocht worden uitgebracht. Het stond verweerder voorts vrij om klager in de gewraakte brief aansprakelijk te stellen namens zijn cliënte en namens zijn kantoor. De brief bevat geen nodeloos grievende uitlatingen. Klacht in alle onderdelen ongegrond.    

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 9 maart 2011, door de raad ontvangen op 11 maart 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 mei 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Klager heeft een pleitnota overgelegd.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager is betrokken in een geschil met mevrouw X, die door verweerder wordt bijgestaan. Aanvankelijk werd mevrouw X bijgestaan door een kantoorgenote van verweerder.

2.2 Verweerder is lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

2.3 Klager heeft procedures tegen mevrouw X aanhangig gemaakt bij de rechtbank, sector kanton, waarbij telkens een bedrag werd gevorderd dat valt binnen de (toenmalige) competentiegrens van de kantonrechter.

2.4 Klager heeft enkele dagvaardingen doen uitbrengen die vervolgens niet werden aangebracht.

2.5 Bij vonnis van 17 december 2009 heeft de kantonrechter een vordering van klager van € 5.000,-- in conventie toegewezen en een door mevrouw X in reconventie ingestelde vordering afgewezen. 

2.6 Verweerder heeft namens mevrouw X hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

2.7 Klager heeft de deurwaarder opdracht gegeven het vonnis tegen mevrouw X ten uitvoer te leggen.

2.8 Tegen de voormelde kantoorgenote van verweerder heeft klager op 19 mei 2009 een klacht ingediend bij deze raad. Voorts heeft klager strafrechtelijke aangifte gedaan tegen de kantoorgenote – die het kantoor inmiddels heeft verlaten - en heeft hij haar gedagvaard tot het verkrijgen van schadevergoeding. Verweerder heeft in dit verband eraan meegewerkt dat de dagvaarding aan zijn kantoor kon worden betekend.

2.9 Bij brief van 26 januari 2010 heeft verweerder zich namens mevrouw X gewend tot de door klager geïnstrueerde deurwaarder. In die brief heeft verweerder de deurwaarder gesommeerd om te stoppen met de tenuitvoerlegging van het vonnis, om in elk geval het hoger beroep af te wachten en om een door klager gelegd beslag op te heffen.

In die brief heeft verweerder tevens melding gemaakt van het feit dat zijn kantoorgenote mr. Y met mevrouw X ter zitting van de kantonrechter aanwezig was geweest.

2.10 Bij brief van 19 maart 2010 heeft verweerder aan klager een reactie gezonden naar aanleiding van een faxbericht van dezelfde datum van klager. Dat faxbericht bevatte een aansprakelijkstelling. 

In zijn brief deelde verweerder onder meer het volgende aan klager mee: 

“Ik deel u mede dat u namens cliënte en namens mijn kantoor aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die u veroorzaakt met uw nodeloze en zinloze procedures en handelingen.

De echtscheiding met [mevrouw X, RvD] is jaren geleden al volledig afgewikkeld. Om onverklaarbare redenen heeft u het onlangs nodig gevonden om dat hele proces opnieuw in te zetten met diverse procedures bij de kantonrechter. U maakt gebruik van één van de weinige deurwaarders die ook voor particulieren dagvaardingen willen uitbrengen. Herhaaldelijk brengt u die dagvaardingen niet eens aan. U laat blijken weinig tot niets van juridische procedures te begrijpen en slaat de plank volstrekt mis als het om de inhoud gaat. Uw handelen moet vooral als overlast betiteld worden. U zou er goed aan doen om een advocaat in te huren.”

2.11 Bij brief van 8 oktober 2010 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.12 Bij arrest van het gerechtshof van 7 december 2010 heeft het hof het door mevrouw X bestreden vonnis bekrachtigd onder compensatie van de proceskosten.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder als advocaat en als lid van de Raad van Toezicht heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:

a. dat hij, nadat klager de zaak aan de deurwaarder voor tenuitvoerlegging had uitbesteed, in woede is ontstoken en heeft getracht obstructie van de rechtsgang te plegen;

b. dat hij heeft geweigerd het adres van zijn kantoorgenote aan klager te verschaffen;

c. dat hij een brief vol dreigementen en grievende opmerkingen aan klager heeft gezonden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Klager heeft in zijn klacht betrokken dat verweerder niet alleen advocaat is, maar ook lid van de Raad van Toezicht. 

Uit het dossier blijkt dat de klacht enkel betrekking heeft op gedragingen van verweerder als advocaat. Van handelen of optreden in zijn functie van lid van de Raad van Toezicht is niet gebleken. 

Voor zover de klacht zich richt tegen handelen van verweerder als lid van de Raad van Toezicht mist de klacht derhalve feitelijke grondslag.

5.2 In het algemeen geldt dat slechts in uitzonderlijke gevallen een wederpartij met succes kan klagen over de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt.

Het tuchtrecht dient er niet toe de advocaat in het voordeel van de wederpartij te beperken in zijn vrijheid zijn cliënt bij te staan op een wijze die hem en de cliënt goeddunkt. Zo staat het een advocaat vrij in het belang van zijn cliënt, zoals die cliënt dat ziet, een bepaald standpunt in te nemen, ook indien dat standpunt achteraf feitelijk of juridisch onjuist zou blijken te zijn. De vrijheid is echter niet onbeperkt. Zo dient de advocaat zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of aanstonds kan kennen en die schadelijk kunnen zijn voor derden. Ook dient hij gebleken onwaarheden recht te zetten. Voorts dient de advocaat zich te onthouden van nodeloos grievende uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënt.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.3 Klager heeft bij dit klachtonderdeel gewezen op het feit dat de cliënte van verweerder bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling aan klager was veroordeeld.

Vaststaat echter ook dat verweerder namens zijn cliënte tegen het vonnis hoger beroep had ingesteld. 

Verweerder heeft aangevoerd dat hij in zijn brief aan de deurwaarder heeft laten weten dat hij de handelwijze van klager niet op prijs stelt.

5.4 Uit het dossier blijkt dat verweerder in zijn brief van 26 januari 2010 aan de deurwaarder heeft getracht deze, onder aanvoering van gronden, te weerhouden van het tenuitvoerleggen van het rechtbankvonnis, waarbij verweerder de deurwaarder heeft gesommeerd om te stoppen met die tenuitvoerlegging in afwachting van het hoger beroep. Ook heeft verweerder de deurwaarder gesommeerd het beslag op te heffen.

5.5 Gelet op het onder nummer 5.2 vermelde uitgangspunt stond het verweerder vrij om zich, ter behartiging van de belangen van zijn cliënte, tot de deurwaarder te wenden zoals hij heeft gedaan. Niet valt in te zien dat verweerder daarmee de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden.

5.6 Klachtonderdeel a is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.7 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de raad voorop dat klager zijn stelling dat verweerder heeft geweigerd om het adres – naar de raad aanneemt: privéadres – van zijn voormalige kantoorgenote mee te delen niet van een onderbouwing heeft voorzien. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. Klager heeft gesteld dat verweerder ertoe over is gegaan om, met het oog op het door klager uitbrengen van een dagvaarding tegen de kantoorgenote, toe te staan dat de dagvaarding aan het kantooradres van verweerder mocht worden uitgebracht.

5.8 Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat verweerder onjuist of onzorgvuldig gehandeld heeft. 

Dit klachtonderdeel is ongegrond. 

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.9 Dit klachtonderdeel refereert blijkens de toelichting van klager aan verweerders brief aan klager van 19 maart 2010. Verweerder heeft klager in die brief namens zijn cliënte en namens zijn kantoor aansprakelijk gesteld voor schade door procedures en handelingen van klager. Verweerder heeft die in die brief als nodeloos en zinloos aangeduid. Verweerder heeft het handelen van klager als overlast betiteld.

5.10 Naar het oordeel van de raad stond het verweerder vrij om in de brief het standpunt in te nemen dat hij klager namens zijn cliënte en namens zijn kantoor aansprakelijk stelde. 

Anders dan klager heeft gesteld is de raad van oordeel dat de brief geen uitlatingen bevat die als nodeloos grievend moeten worden beschouwd. 

Verweerder is binnen de hem toekomende vrijheid, zoals hiervoor onder nummer 5.2 bedoeld, gebleven.

5.11 Ook klachtonderdeel c is ongegrond.

6 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2012.

griffier voorzitter