ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2830 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3936/12.70

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2830
Datum uitspraak: 28-03-2012
Datum publicatie: 18-06-2012
Zaaknummer(s): R. 3936/12.70
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder bewust (feitelijk) onjuiste informatie heeft verstrekt aan diverse rechterlijke instanties. Verweerder mocht afgaan op informatie die door zijn cliënt aan hem is verstrekt. Zover de klacht ziet op de inhoud van de procedures c.q. de kwalificatie van overeenkomsten, dienen klagers zich te wenden tot de civiele rechter, nu deze is belast met de juridische kwalificatie van de overeenkomsten   Alle klachtenonderdelen worden kennelijk ongegrond verklaard.

De (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht d.d. 8 maart 2012, door de Raad ontvangen op 9 maart 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 De cliënte van verweerder en klagers zijn al meer dan 10 jaar verwikkeld in diverse procedures.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij:

a. bewust (feitelijke) onjuiste informatie aan diverse rechtelijke instanties heeft verstrekt in juridische procedures;

b. is gaan procederen terwijl er mogelijkheden waren voor een minnelijke regeling en deze niet eerst beproefd zijn, waardoor klagers onnodig op kosten zijn gejaagd;

c. geen duidelijkheid heeft verschaft over wat er gebeurd is met het bedrag van NLG 8.000,00 dat klagers op 26 november 1998 gestort hebben op de derdengeldrekening van het advocatenkantoor Z., waar verweerder op dat moment werkzaam was en deel uitmaakte van het bestuur van de stichting Derdengelden.

3 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Voorop staat dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met die cliënt goeddunkt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. De bedoelde vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt haar beperking onder meer hierin dat de advocaat zich niet mondeling dan wel schriftelijk onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt en dat de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

3.2 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder bewust (feitelijk) onjuiste informatie heeft verstrekt aan diverse rechterlijke instanties. Verweerder mocht afgaan op informatie die door zijn cliënt aan hem is verstrekt. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de inhoud van de procedures c.q. de kwalificatie van overeenkomsten, dienen klagers zich te wenden tot de civiele rechter, nu deze is belast met de juridische kwalificatie van de overeenkomsten.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3 De standpunten van klagers en verweerder ten aanzien van dit klachtonderdeel zijn tegenstrijdig. De cliënte van verweerder stond en staat het overigens vrij geen minnelijke regeling te treffen, indien deze meent dat in een procedure een beter resultaat kan worden bereikt. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder voor zijn cliënt nodeloos dan wel enkel om klagers te schaden of hen onnodig op kosten te jagen procedures heeft gevoerd.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.4 In casu beklagen klagers zich over het feit dat voor hen onduidelijk is wat er met een betaling van NLG 8.000,00 in 1998 is geschied. Nog daargelaten dat hierover in het algemeen niet pas na 14 jaar behoort te worden geklaagd heeft verweerder in zijn reacties van 27 januari 2012 en 2 maart 2012 aan de deken een verklaring gegeven omtrent de besteding van voornoemd bedrag. Die verklaring -gestaafd met een kopie declaratie van 8 mei 2003 en boekingsbescheiden- luidt dat de bewuste betaling destijds door hem is verrekend met zijn -gematigde- declaratie aan zijn cliënt. Die verklaring is aannemelijk.

3.5 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a, b en c  kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a, b en c als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 28 maart 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 maart 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.