ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2807 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3528/10.158

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2807
Datum uitspraak: 05-03-2012
Datum publicatie: 18-06-2012
Zaaknummer(s): R. 3528/10.158
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht dat de advocaat zich, nadat arrest was bepaald, schriftelijk tot het gerechtshof heeft gewend zonder toestemming van de andere advocaat (gedragsregel 15). De advocaat heeft, nadat het hof bij pleidooi aan hem had gevraagd het procesdossier over te leggen in verband met het feit dat uitspraak werd bepaald, het procesdossier overgelegd, begeleid door een brief, waarin de advocaat ingaat op hetgeen over de processtukken met het hof zou zijn besproken. De advocaat heeft niet enkel processtukken aan het hof overgelegd, maar deze voorzien van eigen commentaar en is in zoverre inhoudelijk ingegaan op hetgeen bij het pleidooi was voorgevallen. Er is geen sprake van louter na-fourneren. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brieven van 25 en 27 november 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 24 september 2010.

1.2 Bij brief van 1 maart 2011 heeft klager zich tot de Raad gewend onder overlegging van stukken.

1.3 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.4 Op 24 december 2011 heeft verweerder stukken in het geding gebracht, waartegen klager bij brief van 28 december 2011 bezwaar heeft gemaakt.

1.5 Bij brief van 16 maart 2011 heeft klager stukken in het geding gebracht.

1.6 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 9 januari 2012, alwaar klager is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Voorts is verweerder verschenen.

FEITEN

2.1 Verweerder staat een verzekeringsmaatschappij bij in een geschil met klager. Klager wordt in dat geschil bijgestaan door zijn gemachtigde, die advocaat is.

2.2 Over het geschil is tussen de verzekeringsmaatschappij en klager geprocedeerd, onder meer in een hoger beroep bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. In dat hoger beroep heeft pleidooi plaatsgevonden.

2.3 Nadat het pleidooi had plaatsgevonden heeft de procesadvocaat van verweerder op 13 november 2009 een zogeheten H10-formulier bij het gerechtshof ingediend. Bij dat H10-formulier zaten onder meer de processtukken in hoger beroep alsmede een begeleidende brief van verweerder aan zijn procesadvocaat van 12 november 2009. Een kopie van die begeleidende brief is door verweerder gestuurd naar de procesadvocaat van klager (niet naar diens gemachtigde).

2.4 Op 16 november 2009 heeft het hof het ingezonden H10-formulier aan de procesadvocaat van verweerder retour gezonden, omdat het originele stukken betrof, met het verzoek om zo spoedig mogelijk kopie stukken over te leggen.

2.5 Bij begeleidende brief van 19 november 2009, welke brief gelijkluidend was aan de begeleidende brief van 12 november 2009, heeft verweerder aan zijn procesadvocaat de kopie processtukken toegezonden. Een kopie van deze begeleidende brief heeft verweerder gestuurd naar de procesadvocaat van klager (niet naar diens gemachtigde).

2.6 In die begeleidende brief heeft verweerder onder meer het volgende aan het hof meegedeeld:

“Van de pleitnota van mr. [klagers gemachtigde, RvD] heb ik verwijderd alle daaraan gehechte producties (33 t/m 41), welke producties vooraf door hem aan het Hof waren toegezonden met zijn brieven van 9 en 11 november 2009. Ik heb namelijk tegen die producties bezwaar gemaakt (zie ook mijn pleitnota) en dat bezwaar is ter zitting gegrond verklaard.

Ook bevestig ik dat het Hof de “voorpleitnota” van mr. [klagers gemachtigde, RvD] van 14 oktober 2009 als non-existent beschouwt en die voeg ik dus ook niet bij de stukken in het appel.

Tot slot bevestig ik dat het Hof heeft toegestaan (omdat mr. [klagers gemachtigde, RvD] daarmee ter zitting heeft ingestemd), dat ik het arrest dat het Hof Amsterdam in de bodemprocedure gaat wijzen (en dat nu voor wijzing staat op 8 december 2009) zonder commentaar nastuur naar het Hof Den Bosch zodra dat arrest gewezen is (een en ander conform het in mijn pleitnota van heden op pagina 16 gedane “slotverzoek”).

2.7 Bij brief van 22 november 2009 aan de procesadvocaat van verweerder heeft klagers gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de indiening van de begeleidende brief van verweerder.

2.8 De procesadvocaat van verweerder heeft de kopie processtukken met de begeleidende brief van 19 november 2099 op 24 november 2009 bij het hof ingediend.

2.9 Op 26 januari 2010 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in vorenbedoelde zaak arrest gewezen.

Ten aanzien van het procesverloop in hoger beroep heeft het hof in een passage over het verloop van het pleidooi, het volgende opgemerkt:

“2.5. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. In het procesdossier van [klager, RvD] ontbreken de stukken van de eerste aanleg, de bij memorie van antwoord behorende producties en de hiervoor onder 2.4 genoemde producties die [verzekeringsmaatschappij, RvD] bij gelegenheid van het pleidooi in het geding heeft gebracht.”

KLACHT

3.1 De klacht houdt in dat verweerder gedragsregel 15 heeft overtreden daar hij zich door middel van de brieven van 12 en 19 november 2009 zonder toestemming van klagers gemachtigde tot de rechter heeft gewend.

VERWEER

4. Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat, nadat om een uitspraak is gevraagd, het de advocaat niet geoorloofd is zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden.

5.2 Uit de stellingen van partijen volgt dat het gerechtshof aan het slot van het pleidooi heeft bepaald dat partijen de procesdossiers zouden fourneren ter fine van arrest, alsmede dat daarbij aan verweerder is toegestaan nog een stuk over te leggen, te weten het arrest van het Gerechtshof Amsterdam in de bodemprocedure.

5.3 Uit de stukken blijkt dat verweerder de indiening van het procesdossier niet enkel vergezeld heeft doen gaan van het daartoe voorgeschreven formulier (H-10), maar ook van zijn brieven van 12 en 19 november 2009.

In die brieven, weliswaar gericht aan de afdeling procesondersteuning van verweerders procesadvocaat, maar bedoeld om aan het gerechtshof te worden overgelegd, heeft verweerder de stukken van het procesdossier van commentaar voorzien. Zo heeft verweerder bevestigd dat het hof een bepaald stuk van klagers gemachtigde als “non-existent” zou beschouwen en heeft verweerder meegedeeld dat hij om die reden dat stuk niet bij de stukken van het appel voegde. Ook deelde verweerder mee dat hij bepaalde producties van klagers gemachtigde niet had bijgevoegd omdat hij daartegen bezwaar had gemaakt en zijn bezwaar ter zitting gegrond was verklaard.

5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat, als hij op verzoek en met toestemming van het hof na-fourneert en daarbij louter vastlegt wat er op dat punt met het hof en de wederpartij ter zitting is afgesproken, zulks (vanzelfsprekend) niet klachtwaardig is.

5.5 Verweerder miskent daarbij echter dat hij blijkens de inhoud van de brieven niet enkel de processtukken aan het hof heeft overgelegd, maar deze voorzien heeft van een eigen commentaar, en in zoverre inhoudelijk is ingegaan op hetgeen ter zitting (het pleidooi) was voorgevallen.

Een zekere kleuring kan daaraan niet worden ontzegd.

5.6 Niet gesteld of gebleken is dat verweerder door het hof in de gelegenheid is gesteld om de indiening van het procesdossier van een commentaar vergezeld te doen gaan. Het hof heeft blijkbaar enkel bepaald dat verweerder nog een bepaald stuk in het geding mocht brengen.

5.7 Uit het dossier blijkt dat klagers gemachtigde niet heeft ingestemd met het indienen van de brieven maar daartegen, na kennisneming van de indiening van de eerste brief, uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt. Dat heeft verweerder er niet van weerhouden dezelfde brief op 19 november 2009 opnieuw te doen indienen.

5.8 Door het (doen) indienen van de brieven van 12 en 19 november 2009 heeft verweerder dan ook gehandeld in strijd met de aangehaalde regel en dusdoende niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

De klacht is derhalve gegrond.

MAATREGEL

6.1 De Raad acht gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

BESLISSING

7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klacht gegrond;

 legt als maatregel op een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. P. Kamminga, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2012.

griffier voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.