ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2432 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3631/11.33
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2432 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-01-2012 |
Datum publicatie: | 08-02-2012 |
Zaaknummer(s): | R. 3631/11.33 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Onvoorwaardelijke schorsing |
Inhoudsindicatie: | De advocaat heeft nagelaten klager tijdig te informeren over de financiele consequenties bij de intrekking van de toevoegingen. Voorts is niet komen vast te staan dat klager ingestemd heeft met verrekening door de advocaat met voor klager bestemde derdengeld. De advocaat heeft voorts onduidelijkheid laten ontstaan over de tussen hem en klager gemaakte gestelde afspraken, door deze niet schriftelijk vast te leggen. Dit laatste komt voor risico van de advocaat. Klacht gegrond. Maatregel: onvoorwaardelijke schorsing van zes maanden. |
PROCEDUREVERLOOP
1.1 Bij brief van 7 juni 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Het dossier is door de Raad ontvangen op 2 februari 2011.
1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.
1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 28 november 2011. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Klager werd ter zitting bijgestaan door de heer R.
FEITEN
2.1 Verweerder heeft klager in de periode 2006 tot en met 2009 in diverse aangelegenheden bijgestaan.
2.2 Verweerder heeft op 4 januari 2007 een toevoeging voor klager aangevraagd betreffende een huurgeschil over bedrijfsruimte, welke toevoeging op 13 maart 2007 door de Raad voor Rechtsbijstand is afgegeven. Deze toevoeging is door de Raad op verzoek van verweerder ingetrokken op 28 april 2010. De Raad heeft klager in dat kader medegedeeld:
“Uit het door de advocaat overgelegde kort geding vonnis d.d. 4-6-2007 blijkt een resultaat van € 368.659,89 Euro. Dit bedrag is meer dan 50% van het op u van toepassing zijnde heffingsvrije vermogen.”
2.3 Verweerder heeft op 21 mei 2007 een toevoeging voor klager aangevraagd betreffende een kwestie omtrent een bestuursrechtprocedure, welke toevoeging op 2 juli 2007 door de Raad voor Rechtsbijstand is afgegeven.
2.4 Verweerder heeft op 23 augustus 2007 een toevoeging voor klager aangevraagd betreffende een kort geding over een huurgeschil omtrent woonruimte, welke toevoeging op 15 oktober 2007 door de Raad voor Rechtsbijstand is afgegeven.
2.5 Verweerder heeft op 7 november 2007 een toevoeging voor klager aangevraagd, betreffende een verbintenisrechtelijk geschil, welke toevoeging op 22 november 2007 door de Raad voor Rechtsbijstand is afgegeven.
2.6 Op 28 februari 2008 heeft (de onderneming van) klager een bedrag van
€ 2.500,00 aan verweerder betaald onder de kwalificaties: “voorschot en zaken D. (red.)”.
2.7 Op 29 februari 2008 heeft verweerder een bedrag van C. Beleggingsmaatschappij B.V. ten behoeve van klager op zijn derdenrekening ontvangen ad
€ 150.000,00, waarvan hij een bedrag van € 114.000,00 aan klager heeft doorbetaald.
2.8 Verweerder heeft op 3 maart 2009 een toevoeging voor klager aangevraagd vanwege een geschil omtrent een pachtovereenkomst, welke toevoeging op 24 maart 2009 door de Raad voor Rechtsbijstand is afgegeven.
2.9 Verweerder heeft op 15 juni 2009 een toevoeging voor klager aangevraagd vanwege een geschil over een inhouding in het kader van sociale verzekeringen, welke toevoeging op 5 november 2009 door de Raad voor Rechtsbijstand is afgegeven.
2.10 Bij akte van cessie van 13 mei 2009 heeft klager zijn vordering op C. Beleggingsmaatschappij ad € 285.064,52 voor een bedrag van € 86.000,00
overgedragen aan verweerder.
2.11 Bij brief van 24 december 2009 heeft verweerder, voorzover in deze relevant, klager geschreven:
“..
U zei mij dat u meent mij niets verschuldigd te zijn omdat u rechtshulp geniet op basis van toevoeging(en) afgegeven door de Raad van Rechtsbijstand. Dit betekent volgens u dat u daarmee buiten uw eigen bijdrage en eventueel verschotten (deurwaarderskosten en griffierechten) niets hoeft te betalen.
Dat is op zich juist, ware het niet dat wanneer u op het moment van declareren niet meer voldoet aan de financiële criteria dat de toevoeging alsdan komt te vervallen. Met andere woorden toevoegingen worden voorwaardelijk afgegeven. En in uw za(a)k(en) voldoet u niet (meer) aan de financiële criteria. Hierdoor vervallen uw aanspraken op gefinancierde rechtsbijstand en dient u de declaraties zelf te voldoen. Indien u het hiermee niet eens bent, dient u dit op te nemen met de Raad voor rechtsbijstand…”
2.10 De cessie voornoemd is op verzoek van klager bij onderhandse akte van 8 april 2010 teruggedraaid.
KLACHT
3. Klager verwijt verweerder dat hij:
a. i) in diverse zaken ten onrechte geen toevoeging voor klager heeft aangevraagd;
ii) klager in de zaak tegen C. Beleggingsmaatschappij B.V., waarin een toevoeging was afgegeven, ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht voor zijn werkzaamheden, terwijl verweerder klager op basis van gefinancierde rechtsbijstand heeft bijgestaan;
iii) ten onrechte de kosten in de zaak tegen C. Beleggingsmaatschappij B.V. heeft verrekend met een voor klager bestemd bedrag ad € 36.000,00 op de derdengeldrekening van verweerder;
b. klager op 13 mei 2009 een akte van cessie voor akkoord heeft laten tekenen, op basis waarvan een vordering van klager op C. Beleggingsmaatschappij B.V., hierna C., aan verweerder is overgedragen, waarbij verweerder klager over de aanleiding van de akte van cessie onjuist en over de gevolgen van het ondertekenen van die akte van cessie niet, althans onjuist heeft geïnformeerd en misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt;
c. in de zaak tegen G. zich ten onrechte niet in de procedure heeft gesteld en vervolgens de termijn, waarbinnen verweerder namens klager tegen het verstekvonnis verzet diende in te stellen, heeft laten verlopen;
d. ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan klagers verzoek de Gemeente ’s-Gravenzande aansprakelijk te stellen voor de door de gemeente verstrekte onjuiste informatie over het door van C. gepachte tuinbouwbedrijf, althans in die aangelegenheid klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd;
e. klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd in de zaak tegen K. , die in de periode van begin 2008 tot september 2008 onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van het door klager van C. gepachte tuinbouwbedrijf, althans de aan klager toebehorende bedrijfsgoederen, terwijl klager de toegang tot het bedrijf was ontzegd door de arbeidsinspectie wegens de aanwezigheid van asbest;
f. in strijd met de daarover door klager verstrekte opdracht klagers belangen in de klachtprocedure tegen mr. D. niet, althans niet met de vereiste zorg, heeft behartigd.
VERWEER
4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende
aangevoerd:
Ten aanzien van klachtonderdeel a i), ii) en iii)
4.1 Verweerder heeft klager onder meer bijgestaan in een kort geding procedure tegen C. ter verkrijging van een voorschot op de schadevergoeding. Op basis van het vonnis in die kort geding procedure heeft verweerder voor klager in februari 2008 op zijn derdengeldrekening een deelbetaling van € 150.000,00 ter zake een aan klager toegekend voorschot op de schadevergoeding geïncasseerd. Verweerder heeft gesteld dat op basis van de met hem gesloten overeenkomst van opdracht en de daarbij geldende algemene voorwaarden dit bedrag verminderd met het aan verweerder toekomende bedrag aan klager is overgemaakt. Verweerder heeft gesteld dat klager op enig moment niet langer in aanmerking kwam voor een toevoeging. Verweerder heeft dit bij brief van 24 december 2009 aan klager bevestigd.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
4.2 Verweerder heeft betwist dat hij misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt. Verweerder heeft gesteld dat de cessie mede ten doel had de belangen van klager te beschermen. Verweerder heeft voorts gesteld dat zijn vordering op klager opliep, klagers recht op een toevoeging was vervallen en is gekozen om de vordering van klager op C. aan verweerder over te dragen. Op het eerste verzoek van klager is de cessie terug gedraaid.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
4.3 Verweerder heeft gesteld dat sprake is van een onbetwiste vordering van G. op klager, maar dat partijen van mening verschilden over het bedrag dat klager had voldaan. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij niet geprocedeerd heeft omdat dit voor klager extra kosten zou geven, terwijl G. dan wel de deurwaarder minnelijk duidelijk gemaakt kon worden dat de hoogte van de bedragen wegens betaling lager dan nihil waren. Verweerder betwist dat hij niets voor klager heeft gedaan.
Ten aanzien van klachtonderdeel d
4.4 Verweerder heeft gesteld dat hij voor klager bij de gemeente de op de kwestie betrekking hebbende stukken heeft opgevraagd, maar die bleken niet aanwezig. Het betrof slechts mondelinge informatie, reden waarom verweerder verder geen actie tegen de gemeente heeft ingesteld. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij dit aan klager heeft medegedeeld, maar dat hij heeft nagelaten dit schriftelijk aan klager te bevestigen.
Ten aanzien van klachtonderdeel e
4.5 Verweerder heeft gesteld dat K. de onroerende zaken van C. Beleggingsmaatschappij B.V. gekocht en geleverd heeft gekregen en klager een termijn voor ontruiming heeft gegund. Volgens verweerder kon klager zich daar in rechte niet tegen verzetten. Hoewel K. naar de mening van verweerder wel voor de gevolgen van zijn handelen (rooien van klagers planten) aansprakelijk is gesteld, kon verweerder daar niets tegen doen. Verweerder heeft gesteld dat hij (veel) kosten voor klager zou hebben moeten maken zonder enig zicht op gunstig resultaat. Verweerder heeft gesteld dat hij zich niet meer kan herinneren of K. het terrein in gebruik heeft genomen voordag hij de eigendom heeft verkregen.
Ten aanzien van klachtonderdeel f
4.6 Verweerder heeft gesteld dat hij klager heeft medegedeeld dat zijn werkzaamheden met betrekking tot klagers klacht tegen mr. D. niet voor een toevoeging in aanmerking komen. In dat kader heeft klager aan verweerder een voorschot betaald van € 2.500,00. Verweerder heeft erkend dat de behandeling van de zaak enige tijd heeft stil gelegen, nu verweerders aandacht vereist was in de zaak van klager tegen C. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij klager behulpzaam is geweest bij het opstellen van diverse stukken, die klager op eigen naam aan het bureau van de Haagse Orde heeft doen toekomen. Verweerder betwist dat hij niets voor klager zou hebben gedaan in deze kwestie.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
Ten aanzien van klachtonderdeel a i),ii) en iii)
5.1 De Raad ziet aanleiding dit klachtonderdeel gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. Vooropgesteld zij dat een advocaat moet zorgen dat tussen hem en zijn cliënt duidelijkheid bestaat wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt hij de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. Tenzij de advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtshulp, is hij verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. De advocaat zal voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van de eigen bijdrage en verschotten volgens de daarvoor geldende regels. Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen. De advocaat mag slechts gelden die zich bevinden onder een Stichting Derdengelden aanwenden voor betaling van een eigen declaratie indien de rechthebbende daarmee ondubbelzinnig instemt en de advocaat dit onverwijld schriftelijk vastlegt met verwijzing naar een specifiek omschreven declaratie en het verschuldigde bedrag.
5.2 Op basis van de stukken worden vastgesteld dat in de periode 2007 tot en met 2009 door verweerder diverse toevoegingen in diverse kwesties voor klager zijn aangevraagd en verkregen. Bij brief van 24 december 2009 heeft verweerder klager geïnformeerd dat hij niet langer in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp, terwijl hij ruim anderhalf jaar daarvoor – in februari 2008 – geld bestemd voor klager gedeeltelijk heeft verrekend met declaraties. Pas nadat verweerder zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd heeft hij de Raad voor Rechtsbijstand in april 2010 geïnformeerd over een kort geding vonnis uit 2007, waarna de Raad voor Rechtsbijstand de afgegeven toevoeging in het geschil tegen C. heeft ingetrokken.
5.3 Vast staat dat verweerder klager in de zaak tegen C. aanvankelijk op basis van door de overheid gefinancierde rechtshulp heeft bijgestaan. Indien de voorwaarden daarvoor zijn komen te vervallen, zoals verweerder stelt, had verweerder klager dit omgaand behoren mede te delen en - mede wegens de financiële gevolgen voor klager - dit schriftelijk aan klager dienen te bevestigen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de omstandigheid dat klager volgens verweerder kennelijk voor bepaalde zaken niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. De Raad is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder klager of in geval van een toevoeging ten onrechte kosten voor zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht of indien klagers aanspraak op door de overheid gefinancierde rechtshulp is komen te vervallen, dat hij klager hier ten onrechte niet van op de hoogte heeft gesteld en een en ander ten onrechte niet schriftelijk aan klager door verweerder is bevestigd.
5.4 Verweerder heeft evenmin gesteld noch is gebleken dat klager ondubbelzinnig heeft ingestemd met verrekening van een declaratie van verweerder met een aan klager toekomend saldo op zijn derdengeldrekening en dat hij dit onverwijld schriftelijk heeft vastgelegd met verwijzing naar een specifiek omschreven declaratie en het verschuldigde bedrag. De Raad acht klachtonderdeel a dan ook geheel gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.5 Klager heeft gesteld dat verweerder hem niet althans niet volledig heeft geïnformeerd over de gevolgen van het ondertekenen van de akte van cessie ten aanzien van klagers rechten ten overstaan van C. in de gerechtelijke rangorde tegen K. Voorts heeft klager gesteld dat verweerder misbruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat klager ten tijde van het ondertekenen van de akte van cessie onder behandeling was van een psycholoog/psychiater. Verweerder heeft gesteld dat klagers vordering op C. aan hem is overgedragen omdat zijn vordering op klager opliep, waarbij verweerder heeft gesteld dat de cessie mede de bescherming van klagers belangen ten doel had. Uit vorenstaande stelling leidt de Raad af dat de cessie mede in het belang van verweerder plaats had en dus een cessie tot zekerheid betreft. Vast staat dat verweerder met betrekking tot deze cessie geen overleg met de deken heeft gevoerd, hetgeen wel geboden was. Bovendien is van belang dat het belang van de cliënt en niet enig eigen belang van de advocaat bepalend moet zijn voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen. Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat verweerder jegens klager niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk handelend advocaat betaamt door klager op 13 mei 2009 de bedoelde akte van cessie te laten ondertekenen. De omstandigheid dat verweerder later de vordering weer aan klager heeft gecedeerd doet aan het vorenstaande niet af. Op basis van de stukken kan door de Raad niet worden vastgesteld dat verweerder op de hoogte was van de psychische gesteldheid van klager ten tijde van de cessie. De Raad acht dit klachtonderdeel gegrond.
Ten aanzien van de klachtonderdelen c, d en e
5.6 De Raad ziet aanleiding de klachtonderdelen c, d en e gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. Verweerder heeft erkend dat hij geen verzet heeft ingesteld naar aanleiding van een tegen klager gewezen verstekvonnis in de zaak G. Verweerder heeft gesteld dat hij geen verzet heeft ingesteld, omdat klagers tegenvordering op G. niet duidelijk was en hij klager kosten wenste te besparen. Verweerder heeft echter nagelaten zijn overwegingen om geen verzet voor klager in te stellen schriftelijk aan klager te bevestigen alsmede dat deze handelwijze de instemming van klager had. De thans ontstane onduidelijkheid op dit punt dient gelet op het vereiste van de schriftelijke vastlegging dan ook voor risico van verweerder te komen.
5.7 Het vorenstaande geldt ook in de zaak tegen de gemeente ’s-Gravenzande. Op basis van de tegenstrijdige verklaringen van klager en verweerder daaromtrent kan de Raad niet vaststellen dat verweerder zijn visie over die zaak mondeling aan klager heeft medegedeeld.
5.8 In de zaak tegen K. geldt dat het niet aan de Raad is om te beoordelen of verweerder op juiste gronden tot de conclusie is gekomen dat een vordering tot schadevergoeding van klager tegen K. geen kans van slagen had. Desalniettemin had verweerder klager daarover inhoudelijk moeten informeren en klager de inhoud en conclusies van zijn advies schriftelijk had dienen te bevestigen. Verweerder heeft zulks nagelaten. Deze klachtonderdelen zijn gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel f
5.9 Klager heeft onweersproken gesteld dat hij verweerder heeft verzocht zijn belangen in die procedure te behartigen. Indien verweerder, zoals hij stelt, niet in de gelegenheid was klagers belangen te behartigen, had hij dit tijdig aan klager moeten meedelen en een en ander schriftelijk aan klager dienen te bevestigen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, kan ook niet worden vastgesteld de door hem betwiste stelling dat hij klager behulpzaam is geweest bij het opstellen van stukken in die zaak. Dit klachtonderdeel is gegrond.
5.10 Voor zover de klacht van klager ziet op een vergoeding van de door hem gestelde geleden schade dient klager zich te wenden tot de civiele rechter.
MAATREGEL
6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding en het feit dat verweerder geen inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelen, acht de Raad de maatregel van een schorsing voor de duur van zes maanden onvoorwaardelijk passend en geboden. Deze schorsing zal ingaan op het moment dat verweerder zich inschrijft op het tableau en er geen andere schorsingsmaatregel op dat moment ten uitvoer wordt gelegd. Waneer er andere schorsingsmaatregelen zijn, zullen deze achtereenvolgens ten uitvoer worden gelegd.
BESLISSING
7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart de klachtonderdelen a tot en met f gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel op van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden, welke schorsing in zal gaan op het moment dat verweerder zich in laat schrijven als advocaat op het tableau en er geen andere schorsingsmaatregel op dat moment ten uitvoer wordt gelegd. Wanneer er meerdere schorsingsmaatregelen zijn, zullen deze achtereenvolgens ten uitvoer worden gelegd.
Aldus gewezen door: jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plv. voorzitter, mr. W.J. Hengeveld, mr. P.J.E.M. Nuiten, mr. G.J. Schipper, mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2012.
griffier voorzitter
Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.
U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.