ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2430 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3876/12.10

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2430
Datum uitspraak: 03-02-2012
Datum publicatie: 12-02-2012
Zaaknummer(s): R. 3876/12.10
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: In de behandeling van een zaak geniet de advocaat een grote mate van vrijheid. Uit de feiten blijkt niet dat de advocaat in de belangenbehartiging van klaagster te kort is geschoten. De klacht is kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam d.d. 5 januari 2012 met kenmerk R 11/12/31, door de Raad ontvangen op 6 januari 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter heeft verweerster bij brief van 16 januari 2012 in de gelegenheid gesteld te reageren op brief van klaagster van 29 oktober 2011. Bij faxbrief van 31 januari 2012 heeft verweerster aangegeven dat zij haar verweer handhaaft.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Klaagster heeft zich op 12 maart 2010 tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan in verband met het feit dat haar zoon uit huis was geplaatst.

1.2 Op grond van een beschikking van 22 februari 2010 was de zoon van klaagster onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden met een machtiging voor uithuisplaatsing voor de duur van vier weken.

1.3 Op 11 mei 2010 werd het verzoek tot definitieve ondertoezichtstelling (hierna: ots) en een verdere verlenging van de uithuisplaatsing behandeld.

1.4 Verweerster heeft op 11 mei 2010 klaagster ter zitting bijgestaan en klaagster vergezeld bij een bespreking op het Bureau Jeugdzorg op 20 mei 2010.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij haar belangen niet naar behoren heeft behartigd door:

a. de beschikking van 22 februari 2010 onvoldoende te bestuderen, waardoor zij niet heeft kunnen vaststellen dat de inhoud onjuist was;

b. in vier maanden tijd maar één maal met klaagster te spreken;

c. niet de hulp te verlenen die van een advocaat verlangd mag worden;

d. te weigeren hoger beroep dan wel een klacht in te dienen tegen een raadsonderzoeker.

3 BEOORDELING

3.1 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

3.2 In het onderhavige geval is noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerster kennelijk onjuist is opgetreden en heeft geadviseerd, als gevolg waarvan de belangen van klager zijn geschaad of hadden kunnen worden geschaad. Evenmin is gebleken dat verweerster klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan dan wel niet heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar als zorgvuldig handelend advocaat mocht worden verwacht. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerster de strekking van de beschikking van 22 februari 2010 niet heeft begrepen. Het stond verweerster vrij geen hoger beroep – indien zulks al mogelijk was - dan wel een klacht in te dienen tegen een raadsmedewerker. Indien klaagster zich met deze aanpak van de zaak niet kon verenigen, stond het haar vrij zich tot een andere advocaat te wenden.

3.3 Partijen nemen, gelet op de stukken, over en weer aan elkaar tegenstrijdige standpunten in, in het bijzonder betreffende de vragen of (1) verweerster in vier maanden maar één keer contact met klaagster heeft gehad, (2) verweerster niet de hulp aan klaagster heeft gegeven die zij mocht verwachten en (3) verweerster klaagster een maand zonder advocaat heeft laten zitten, zonder dat kan worden vastgesteld dat het standpunt van klaagster juist is en moet worden gevolgd. Gelet op de omstandigheid dat verweerster onbetwist heeft gesteld dat zij klaagster ter zitting van 11 mei en 1 juli 2010 heeft bijgestaan en op 20 mei en 22 juli 2010 verweerster heeft vergezeld naar een gesprek bij Jeugdzorg kan niet worden vastgesteld de stelling van klaagster dat zij verweerster in vier maanden maar één keer heeft gesproken. Verweerster heeft dat laatste ook gemotiveerd betwist. Het verwijt dat verweerster klaagster een maand zonder rechtshulp heeft gelaten, volgt evenmin uit de stukken. Nadat klaagster in mei 2010 aan verweerster heeft laten weten geen vertrouwen meer in haar te hebben, heeft verweerster, bij gebreke van een opvolgend advocaat, klaagster op 20 mei 2010 vergezeld naar een bespreking bij Jeugdzorg, klaagster op 1 juli 2010 ter zitting bijgestaan en op 22 juli 2010 nogmaals vergezeld naar een bespreking.

3.4 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 3 februari 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.