ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2424 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3516/10.146

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2424
Datum uitspraak: 05-12-2011
Datum publicatie: 08-02-2012
Zaaknummer(s): R. 3516/10.146
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de advocaat dat hij in een procedure over boedelscheiding niet voldoende gedaan heeft om stukken van de wederpartij te verkrijgen en dat hij heeft nagelaten bepaalde producties in het geding te brengen. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 4 september 2009, gericht aan het Hof van Discipline heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het Hof van Discipline heeft die brief ter verdere behandeling gezonden aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, die het door de wet voorgeschreven onderzoek heeft verricht. De deken heeft het dossier op 3 september 2010 aan de Raad van Discipline gezonden, alwaar het is binnengekomen op 6 september 2010.

1.2 Bij beslissing van 30 september 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is verzonden op 1 oktober 2010.

1.3 Bij brief van 6 oktober 2010, bij de Raad ontvangen op 7 oktober 2010, heeft klaagster verzet ingesteld.

1.4 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.5 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 3 oktober 2011, alwaar klaagster en verweerder zijn verschenen.

2. FEITEN

2.1 Op grond van het dossier en de behandeling van het verzet ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een boedelscheidingsprocedure.

2.3 In eerste aanleg heeft verweerder voor klaagster een dagvaardingsprocedure gevoerd. Klaagster heeft de tekst van de dagvaarding voor akkoord getekend.

2.4 Wegens een verschil van inzicht over de wijze waarop de procedure gevoerd diende te worden is op zeker moment de opdracht door verweerder beëindigd.

2.5 Naar aanleiding van een verzoek van klaagster heeft de deken verweerder aangewezen op voet van artikel 13 van de Advocatenwet, waarna verweerder de bijstand voor de procedure in één instantie heeft voortgezet.

2.6 In eerste aanleg zijn de vorderingen van klaagster door de Rechtbank Rotterdam bij (tussen)vonnissen van 17 juni 2009 en 2 september 2009 afgewezen.

2.7 Klaagster heeft een andere advocaat benaderd, die namens haar hoger beroep heeft ingesteld.

2.8 In het hoger beroep is het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

3. DE KLACHT EN HET VERZET

3.1 Klaagster verwijt verweerder, dat hij:

a. de procedure bij de Rechtbank Rotterdam met rolnummer 259796, HA ZA 06-1157 niet voldoende heeft voorbereid en niet alle informatie aan de rechter heeft verstrekt.

b. onvoldoende heeft gedaan om bankafschriften te verkrijgen en heeft nagelaten een onderzoek in te stellen en te beoordelen wat er met het geld is gebeurd;

c. heeft nagelaten bepaalde producties in de procedure te overleggen, die van groot belang waren om de activa en passiva te kunnen vaststellen. Het betreft een bankafschrift met daarop vermeld de ontvangst van het bedrag van NLG 52.446,80 en de documentatie waaruit blijkt dat de openstaande posten bij Visa, nadat de echtscheiding was uitgesproken, met privé-geld van klaagster is voldaan;

d. een negatieve houding jegens klaagster heeft aangenomen, hetgeen een werkbare cliënt-advocaat relatie onmogelijk maakte.

3.2 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klaagster stelt dat haar klacht gaat over elementaire beroepsfouten en dat deze in de bestreden beslissing niet zijn besproken.

4. BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1 De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 4.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

4.2 Verweerder heeft de rechtbank verzocht om van de wederpartij de overlegging van de bankafschriften te verlangen. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd, zij het dat de wederpartij aan het verzoek van de rechtbank geen gevolg heeft gegeven en de rechtbank daaraan in het eindvonnis geen consequenties heeft verbonden. Hoewel voor verweerder andere maatregelen ter beschikking hadden gestaan om inzage in de bankafschriften te verkrijgen kan, gelet op de gang van zaken bij de rechtbank, niet gesteld worden dat verweerder de belangen van klaagster kennelijk onjuist heeft behartigd.

De Raad verenigt zich hierom met het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter en maakt diens oordeel tot het zijne.

Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

5. BESLISSING

5.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart het verzet ongegrond;

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. P.S. Kamminga en mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2011.

griffier voorzitter