ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2131 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3646/11.48
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2131 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-10-2011 |
Datum publicatie: | 22-11-2011 |
Zaaknummer(s): | R. 3646/11.48 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Het niet schriftelijk vastleggen van volgens de advocaat besproken consequenties van het voeren van een kort geding, daaronder begrepen een proceskostenveroordeling, is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht wordt voor het overige ongegrond verklaard. Volgt deels gegrondverklaring van de klacht, onder oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing. |
PROCEDUREVERLOOP
1.1 Bij brief van 15 november 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam.
Het dossier is op 1 maart 2011 bij de Raad binnengekomen.
1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet op het kantoor van de griffier ter inzage van partijen hebben gelegen.
1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 28 maart 2011, alwaar klager vergezeld van de heer V. is verschenen. Verweerder is niet verschenen.
1.4 De behandeling is op 28 maart 2011 aangehouden ten einde klager in de gelegenheid te stellen nog nadere stukken in het geding te brengen en verweerder in de gelegenheid te stellen op deze stukken te reageren.
1.5 Op 22 augustus 2011 heeft de voortgezette behandeling plaatsgevonden, waarbij klager vergezeld van de heer V. is verschenen. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
FEITEN
2.1 Klager is op 24 en 25 januari 2009 betrokken geweest bij een ruzie met een taxichauffeur. Klager is vervolgens met verwondingen op de EHBO van een ziekenhuis beland.
2.2 Begin 2010 heeft een kort geding gediend van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond (hierna: de regiopolitie) tegen klager. In die zaak werd de regiopolitie bijgestaan door mr. W. Bij vonnis van 21 januari 2010 heeft de voorzieningenrechter klager verboden om verdere klachten in te dienen en/of aangifte te doen tegen de politie.
2.3 Verweerder heeft eind juli 2010 het dossier met betrekking tot het zogenoemde taxi-incident overgenomen van mr. B.
2.4 Bij brief van 13 april 2010 had mr. W., namens de regiopolitie op het verzoek van de zijde van klager, die toen nog werd bijgestaan door mr. B., om stukken te verstrekken, negatief gereageerd.
2.5 Verweerder heeft in opdracht van klager bij dagvaarding in kort geding van 13 september 2010 gevorderd -samengevat- veroordeling van de regiopolitie tot het beschikbaar stellen van de hiervoor bedoelde stukken en daarbij aangevoerd dat op het besluit van de regiopolitie vervat in de brief van mr. W. d.d. 13 april 2010 geen bezwaar was gevolgd; dat, nu er geen bezwaar of beroep was ingesteld, de weg van art. 8:81 Awb niet kon worden gevolgd en dat daarom de civiele rechter als restrechter bevoegd was van het geschil kennis te nemen.
2.6 De behandeling in kort geding heeft op 19 oktober 2010 plaatsgevonden.
2.7 Bij vonnis van 2 november 2010 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen op grond dat er onvoldoende spoedeisend belang was. Klager is veroordeeld in de proceskosten.
KLACHT
3. Klager verwijt verweerder:
a. dat deze willens en wetens een onjuiste procedure aanhangig heeft gemaakt en hij klager onder valse voorwendselen heeft gedwongen de procedure voort te zetten en klager niet op de risico’s van de kort gedingprocedure heeft gewezen;
b. dat hij samen met mr. B., de voormalige advocaat van klager, een complot jegens hem heeft gesmeed met de bedoeling om klager ten onrechte strafrechtelijk veroordeeld te krijgen.
VERWEER
4.1 Van verweerder is geen verweer bekend.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
Ad klachtonderdeel a.
5.1 Uit het kort gedingvonnis en de overige dossierstukken is de Raad niet gebleken dat het door verweerder gestarte kort geding op voorhand al volstrekt kansloos was. De voorzieningenrechter heeft onder meer naar aanleiding van het door de regiopolitie gevoerde verweer overwogen dat het niet automatisch zo is dat klager geen belang heeft bij zijn vorderingen in kort geding. Weliswaar heeft de voorzieningenrechter overwogen dat er voor de civiele rechter “op dit moment” geen taak als “restrechter” ligt, doch dit is niet dan nadat de voorzieningenrechter de stellingen die verweerder namens klager naar voren heeft gebracht heeft gewogen.
5.2 De Raad heeft niet – ten gevolge van het ontbreken van een inhoudelijk verweer – kunnen vaststellen dat verweerder klager schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de risico’s van het voeren van het kort geding.
5.3 Verweerder heeft daarmee niet voldaan aan de op hem als advocaat rustende verplichting om waar nodig, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid en geschil, van belang zijnde informatie, afspraken en adviezen schriftelijk vast te leggen. De Raad is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om klager schriftelijk van de mogelijke consequenties van het voeren van een kort geding, meer in het bijzonder een mogelijke veroordeling in de proceskosten van de wederpartij, op de hoogte te brengen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
5.4 Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond.
Ad klachtonderdeel b.
5.5 De Raad heeft aan de hand van het dossier en de behandelingen ter zitting niet kunnen vaststellen dat er sprake is van een complot dat jegens klager door diens (voormalige) advocaten gesmeed wordt. Nu dit niet is komen vast te staan, is het klachtonderdeel ongegrond.
MAATREGEL
6.1 Gelet op het gegrond bevonden klachtonderdeel acht de Raad de hierna te vermelden maatregel passend en geboden.
BESLISSING
7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
verklaart het klachtonderdeel a. deels gegrond;
verklaart klachtonderdeel a. voor het overige en klachtonderdeel b. ongegrond;
legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P. Borsboom, mr. L.P.M. Eenens, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. P.C.M. van Schijndel, leden, in aanwezigheid van mr. A.H. van Haga, plv. griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 oktober 2011.
griffier voorzitter