ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2123 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3818/11.220

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2123
Datum uitspraak: 07-11-2011
Datum publicatie: 22-11-2011
Zaaknummer(s): R. 3818/11.220
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De beleidsvrijheid van de deken is in deze zaak in het geding. Dit brengt met zich dat de tuchtrechter de klacht van klager slechts marginaal toetst, terwijl klager uitgaat van inhoudelijke toetsing van hetgeen verweerder wel en niet heeft gedaan. Klager miskent hierbij de taak en de rol van de Deken. Daarbij komt dat het onderzoek door de Deken naar de betreffende klachten al aan de orde is geweest in de onderliggende klachtzaken. De Raad van Discipline te Amsterdam (15 december 2009, YA0206) heeft in de onderliggende klachtzaken reeds geoordeel over het dekenonderzoek en geconcludeerd dat dat voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de klachtdossiers voldoende informatie bevatten om de klachten te beoordelen. Voor nader onderzoek over het dekenonderzoek is in deze klachtzaak derhalve geen plaats.

Verloop van de procedure

1 Bij brieven van 5 en 19 augustus 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, is het dossier op 14 oktober 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen. Klager heeft op 14 oktober 2011 een brief met bijlagen aan de griffie van de Raad doen toekomen.

Inhoud van de klacht

2 Klager verwijt verweerder dat hij als advocaat in zijn hoedanigheid van deken zich zodanig heeft misdragen dat daardoor het vertrouwen in het dekenaat en de beroepsgroep ernstig is ondermijnd en in strijd is met het handelen en nalaten wat een behoorlijk advocaat betaamt en laakbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klager verwijt verweerder dat hij de klachten van klager over beroepsfouten van de mrs. T. en H. in de instructiefase onvoldoende heeft onderzocht en ontoereikend is ingegaan op het door klager overlegde feitencomplex. Er is geen aantoonbaar en verifieerbaar bewijs dat er voor pleit dat verweerder het onderzoek op basis van het volledige overlegde feitencomplex heeft onderzocht. Bovendien vinden de conclusies van verweerder geen steun voor het verweer van de mrs. T. en H.. Verweerder heeft daarmee inbreuk gemaakt op de integriteit en onafhankelijkheid die van hem als onderzoeker geëist mag worden. Dit diskwalificeert de waarde van het dekenonderzoek en de aanbiedingsbrieven en zijn daardoor ongeschikt voor een eerlijke beoordeling van de klachten van klager door de tuchtrechter.

Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. met zijn expliciete verklaring in beide aanbiedingsbrieven over de ongegrondheid van klagers klachten buiten zijn bevoegdheid is getreden en daarmee zijn primaire taak als onafhankelijk onderzoeker onmiskenbaar heeft prijsgegeven en daarmee vooruit is gelopen op de beslissing van de tuchtrechter door de Raad van Discipline te beïnvloeden. Door vorenstaand handelen is klagers belang en het vertrouwen en integriteit in de beroepsgroep ernstig geschaad;

b. de ongegrondheid van klagers klachten niet heeft gemotiveerd en heeft onderbouwd op basis van de (wettelijke) verifieerbare grondslagen;

c. conclusies heeft getrokken die strijdig zijn met de waarheid en volledig zijn gebaseerd op onjuiste, litigieuze en niet verifieerbare partijdige en vooringenomen aannames;

d. klagers bezwaar tegen de aanbiedingsbrieven van verweerder niet heeft behandeld en op een discutabele wijze heeft afgedaan met de opmerking dat deze klachten hem niet overtuigde en niet zinvol was hierop in te gaan;

e. klager valselijk heeft voorgelicht over de wijze van behandeling van mijn klachten door hem schriftelijk voor te houden dat zijn aanbiedingsbrieven niet doorslaggevend zijn voor de beoordeling van de Raad van Discipline, maar dat de Raad een zelfstandig onderzoek zal instellen en klager onder die voorwaarden en nadrukkelijk schriftelijk bezwaar heeft gemaakt voor doorzending naar de Raad van Discipline. Verweerder is daarmee partij geworden in het geschil;

f. niet heeft bijgedragen aan een behoorlijke en doelmatige voortgang van de klachtbehandeling in de periode na 18 oktober 2007 tot en met het indienen van zijn aanbiedingsbrieven aan de Raad op 19 december 2008 tot en met 13 februari 2009.

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- In 2006 heeft klager zich gewend tot de toenmalige Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam met een verzoek tot bemiddeling.

- Op 16 oktober 2007 heeft de toenmalige Rotterdamse Deken klager op diens verzoek geholpen met het op schrift stellen van een klacht tegen zijn advocaat mr. T.

- Nadien heeft klager ook geklaagd tegen mr. H.

- Verweerder heeft de klachten tegen de mrs. T. en H. onderzocht en zijn voorlopige visie op de klachten gegeven.

- De klachten zijn doorgeleid naar de Raad van Discipline te Amsterdam, die bij beslissing van 15 december 2009 beide klachten ongegrond heeft verklaard.

- Klager is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan.

- Het Hof van Discipline heeft op 30 mei 2011 uitspraak gedaan en daarbij de beslissingen van de Raad van Discipline bekrachtigd.

Beoordeling van de klacht

4.1 Klager heeft bij brief van 14 oktober 2011 de Raad verzocht de behandeling van de klachtzaak te verwijzen naar een andere Raad van Discipline dan wel het Hof van Discipline. Voor de toewijzing van dit verzoek biedt de wet geen grondslag, zodat de Voorzitter van de Raad de behandeling van de klachtzaak aan zich houdt.

4.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van Deken. De aard van de functie van deken brengt mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een Deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De beleidsvrijheid van de deken is in deze zaak in het geding. Dit brengt met zich dat de tuchtrechter de klacht van klager slechts marginaal toetst, terwijl klager uitgaat van inhoudelijke toetsing van hetgeen verweerder wel en niet heeft gedaan. Klager miskent hierbij de taak en de rol van de Deken. Daarbij komt dat het onderzoek door de Deken naar de betreffende klachten al aan de orde is geweest in de onderliggende klachtzaken. De Raad van Discipline te Amsterdam (15 december 2009, YA0206) heeft in de onderliggende klachtzaken reeds geoordeeld - vergelijk de overwegingen 2.2 tot en met 2.6 van deze beslissing - over het dekenonderzoek en geconcludeerd dat dat voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de klachtdossiers voldoende informatie bevatten om de klachten te beoordelen. Voor nader onderzoek over het dekenonderzoek is in deze klachtzaak derhalve geen plaats.        

Voorts is niet gebleken dat verweerder het onderzoek naar de klachten onvoldoende voortvarend heeft aangepakt.

4.3 Het verwijt dat verweerder bevooroordeeld de klachten van klager tegen de mrs. T. en H. heeft onderzocht, ontbeert feitelijke grondslag en heeft klager niet althans onvoldoende gemotiveerd. Niet is gebleken dat verweerder in het kader van zijn onderzoek naar de klachten geen hoor en wederhoor heeft toegepast. Pas na afronding van het hoor en wederhoor heeft verweerder een voorlopige visie op de klachten gegeven. Voor wat betreft de door verweerder in zijn aanbiedingsbrieven opgenomen voorlopige visie over de klachten geldt dat deze niet bindend is voor de beoordeling van de klacht door de tuchtrechter. De Raad van Discipline heeft in de beoordeling van de klachten uitdrukkelijk overwogen dat de Raad de klachten zelfstandig beoordeelt.

4.4 Gelet op het voorgaande dient de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

Beslissende

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gedaan door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 7 november 2011.

Voorzitter   

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.