ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2112 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3686/11.88

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2112
Datum uitspraak: 26-09-2011
Datum publicatie: 22-11-2011
Zaaknummer(s): R. 3686/11.88
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek. Het enkele gegeven dat de (plaatsvervangende) leden reeds eerder deel hebben uitgemaakt van een kamer die een verzoek ex artikel 60ab van de deken tegen de advocaat heeft behandeld, vormt op zichzelf geen argument dat sprake zou (kunnen) zijn van subjectieve bevooroordeeldheid jegens de advocaat. Het vorenstaande wordt niet anders indien het Hof van Discipline in hoger beroep een andere beslissing geeft dan wel heeft gegeven.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 15 april 2011 heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden een klacht tegen verzoeker ingediend bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage. Het dossier is op 15 april 2011 bij de Raad binnengekomen.

1.2 Bij brief van 18 april 2011 is verzoeker opgeroepen te verschijnen ter behandeling van voornoemde klachtzaak ter zitting van maandag 16 mei 2011 uur. Na een gehonoreerd verzoek tot aanhouding van de zijde van verzoeker is de behandeling van voornoemde klachtzaak ter zitting nader bepaald op maandag 20 juni 2011.

1.4 Op 3 juni 2011 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend strekkende tot wraking van de voorzitter van de Raad en vier (plv.) leden.

1.5 Bij brief van 21 juni 2011 is aan de gemachtigde van verzoeker en de gewraakte voorzitter en (plaatsvervangend) leden bericht dat het wrakingsverzoek van verzoeker zal worden behandeld ter zitting van maandag 4 juli 2011 te 12.45 uur.

1.6 Ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de gemachtigde van verzoeker drie leden van de wrakingskamer gewraakt.

1.7 Bij brief van 5 september 2011 hebben de gewraakte leden aangegeven niet te berusten in de wraking. Een kopie van deze brief is aan deze beslissing gehecht.

2. Het verzoek tot wraking

2.1 Verzoeker heeft als gronden voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd:

a. dat geen sprake is van een eerlijke, objectieve en onpartijdige behandeling nu de plaatsvervangende leden die het door hem ingediende wrakingsverzoek van verzoeker zullen behandelen deel hebben uitgemaakt van de kamer die op 4 april 2011 een schorsingsbeslissing ten aanzien van verzoeker heeft genomen. Verzoeker is van oordeel dat daarbij onwettige en verdragsstrijdige maatregelen aan hem zijn opgelegd;

b. verzoeker verwijt de gewraakte leden ambtsmisbruik, samenzwering en banditisme jegens zijn persoon door opzettelijke schendig van de Advocatenwet, de Grondwet en het verdragsrecht (EVRM en IVBPR), bestaande uit het jegens hem treffen van punitieve maatregelen in het 3e tot en met 6e dictum van de beslissing van de Raad van Discipline van 4 april 2011, waarvoor elke wettelijke basis ontbreekt. De door mr. Schipper overgelegde brief van 5 september 2011 geeft voeding aan het beeld dat de gewraakte leden met elkaar samenspannen tegen verzoeker. Door een gezamenlijke brief te schrijven in plaats van ieder voor zich een standpunt in te nemen, is de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid eerder aangewakkerd dan verminderd;

c. dat sprake is van schending van de objectieve schijn, nu de gewraakte leden, advocaat-leden zijn. Advocaten zijn als uitoefenaar van hun beroep niet objectief en niet onpartijdig, hetgeen zeker heeft te gelden indien zij in hun functie als lid van de Raad van Discipline al een keer geoordeeld hebben over verzoeker en bovendien over een klacht die in dezelfde sfeer ligt als de klacht bij de Raad van Discipline die thans voorligt en waar de twee wrakingsverzoeken aan de orde zijn en gegeven de media aandacht die er is geweest over verzoeker. Er is geen enkele garantie dat sprake zal zijn van onbevooroordeeldheid. Dat zou anders kunnen zijn als de advocaat-leden uit een ander hofressort zouden komen zoals is verzocht.

3.  De beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1 Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer, ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen.

3.2 Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

3.3 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

3.4 Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking van een (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad en haar overige leden dient voorop te staan dat deze uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de (plaatsvervangend) voorzitter en/of (een van de) leden jegens een partij enige vooringenomenheid koestert/koesteren, althans dat de bij de partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.5 Voor zover het verzoek tot wraking is ingegeven vanwege de stelling dat de gewraakte leden jegens hem punitieve maatregelen hebben getroffen in het 3e tot en met 6e dictum van de beslissing van de Raad van Discipline van 4 april 2011, waarvoor elke wettelijke basis zou ontbreken, is de wrakingskamer van oordeel dat het niet aan haar is om een oordeel te geven over de beslissing van 4 april 2011 voornoemd. Uit het enkele feit dat een onjuiste uitspraak zou zijn gedaan, vloeit niet zonder meer voort dat sprake is van vooringenomenheid.

3.6 Mr. Schipper heeft bij brief van 5 september 2011 namens de twee andere gewraakte (plv.) leden gereageerd op het wrakingsverzoek. Er is geen enkele aanwijzing voor het door verzoeker gestelde feit dat voornoemde brief niet mede namens de andere twee gewraakte (plv.) leden is ingediend. Zelfs als dit zou moeten worden aangenomen, blijkt voldoende duidelijk dat de overige twee (plv.) leden niet hebben berust in het wrakingsverzoek.

3.7 Voor zover het verzoek tot wraking is ingegeven door de vrees dat het de leden – in subjectieve zin – aan onpartijdigheid ontbreekt, is de wrakingskamer van oordeel dat feiten en omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de leden jegens verzoeker enige vooringenomenheid koesteren, aan haar niet zijn gebleken. Het enkele gegeven dat de (plaatsvervangende) leden reeds eerder deel hebben uitgemaakt van een kamer die een verzoek ex artikel 60ab van de deken tegen verzoeker heeft behandeld, vormt op zichzelf geen argument dat sprake zou (kunnen) zijn van subjectieve bevooroordeeldheid jegens verzoeker. Het vorenstaande wordt niet anders indien het Hof van Discipline in hoger beroep een andere beslissing geeft dan wel heeft gegeven.

3.8 Op het door verzoeker gedane voorstel tot aanwijzing van advocaat-leden uit een ander hofressort kan niet worden ingegaan. Het middel van wraking is niet gegeven om bestaande wetgeving te wijzigen.

4. De beslissing

 De wrakingskamer:

- wijst af het verzoek tot wraking van de (plaatsvervangend) leden  en bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek op dezelfde gronden niet in behandeling zal worden genomen.

Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, mr. L.P.M. Eenens, mr. P.S. Kamminga, mr. J.A. van Keulen en mr. E.J. van der Wilk, leden, in aanwezigheid van de griffier en uitgesproken op 26 september 2011.

voorzitter        griffier

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open