ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1981 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3532/10.162

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1981
Datum uitspraak: 22-08-2011
Datum publicatie: 13-09-2011
Zaaknummer(s): R. 3532/10.162
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De advocaat heeft klager bijgestaan in meerdere geschillen, waaronder een zakelijk geschil met een BV. De advocaat heeft dagvaardingen geconcipieerd in een bodemprocedure en een kort geding. Deze procedures zijn niet aangespannen, de advocaat heeft weliswaar niet schriftelijk aan klager en zijn gemachtigde bevestigd dat zij niet tot dagvaarding overging, maar in meerdere gesprekken met klager en zijn gemachtigde op kantoor is dit besproken. Klager was daardoor voldoende geïnformeerd. Het door klager betaalde voorschot is terugbetaald nadat duidelijk werd dat aan de zaak geen vervolg werd gegeven. Van tekortschieten in de belangenbehartiging of informatieverstrekking is niet gebleken. Klacht ongegrond.

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 17 december 2009, bij het secretariaat van de Raad van Toezicht ontvangen op 6 april 2010, heeft Administratiekantoor “De Hulp”, gevestigd te Den Haag, namens klager een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Deze heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 23 september 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 6 juni 2011 alwaar klager en verweerster zijn verschenen. Klager werd vergezeld door de heer Ermek, tolk in de Turkse taal, en van de heer S..

FEITEN

2.1 Klager exploiteert een uitzendbureau in de vorm van een eenmanszaak.

2.2 Verweerster heeft als advocaat vanaf het najaar van 2007 enkele zaken voor klager behandeld, waaronder een zaak tegen het bedrijf A. en een zaak tegen P. B.V.

2.3 In de zaak tegen A. heeft verweerster een verstekvonnis verkregen. Dit vonnis is door de deurwaarder geëxecuteerd, waarna verweerster met klager heeft afgerekend.

2.4 In de zaak tegen P. B.V. heeft klaagster de wederpartij, voormalig boekhouder van klager, bij brief van 6 november 2007 aangeschreven tot afgifte van grootboekkaarten en verzamelloonstaten over de jaren 2002 tot en met 2006. Tevens heeft klaagster een conceptdagvaarding opgesteld. Verweerster heeft ook een kort geding dagvaarding in concept opgesteld.

2.5 Bij brief van 6 juni 2008 deelde verweerster aan klager het volgende mee:

“Bijgaand de dagvaarding in uw kwestie. Zoals u kunt lezen is de zaak al begonnen. De betekende stukken heb ik nog niet retour, vandaar dat u deze nog niet ontvangen hebt.

U dient er rekening mee te houden dat het griffierechten (entreegeld bij de Rechtbank) hoog is. Dit breng ik bij voorhand in rekening, daar ik dit bedrag moet betalen aan de Rechter, teneinde uw zaak te kunnen starten. Ik moge u verzoeken bijgaande nota te voldoen.”

2.6 Op 11 juni 2008 heeft klager het voorschot terzake van het griffierecht betaald.

2.7 In 2009 is onduidelijkheid ontstaan over de vraag wie toen als boekhouder voor klager optrad en over welke stukken deze beschikte.

2.8 Klaagster heeft naar aanleiding van gesprekken met klager en zijn gemachtigde de procedure tegen P. B.V. niet bij de rechtbank aangebracht.

2.9 In januari 2010 heeft verweerster haar dossier aan klager afgegeven.

KLACHT

3.1 Klager verwijt verweerster dat zij zijn belangen in de zaak tegen P. B.V. niet, althans niet met de vereiste zorg, heeft behartigd.

Tevens verwijt klager verweerster dat de afrekening in de zaak tegen A. niet klopt.

VERWEER

4. Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

5.2 Tevens geldt als regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij deze waar nodig ter voorkoming van misverstand schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

5.3 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in de zaak van klager tegen P. B.V. aanvankelijk na overleg met klager is overgegaan tot het opstellen van een dagvaarding in de bodemprocedure, alsmede tot het opstellen van een kort geding dagvaarding. Beide stukken heeft zij in concept aan klager toegezonden. Voorts heeft verweerster een bedrag van € 2.242,-- aan voorschot op het griffierecht aan klager in rekening gebracht.

Uit het verweer blijkt verder dat verweerster te maken kreeg met achtereenvolgende boekhouders van klager, hetgeen zij met stukken heeft aangetoond, en dat verweerster niet tot het uitbrengen van een dagvaarding is overgegaan daar zij niet over voldoende stukken beschikte om de vorderingen van klager te onderbouwen.

Verweerster heeft hiervan geen schriftelijke mededeling aan klager gedaan.

5.4 Ter zitting is door klager en zijn gemachtigde meegedeeld dat er regelmatig mondeling contact was met verweerster en dat klager en zijn gemachtigde ook voor gesprekken bij verweerster op kantoor zijn geweest. Daarbij is gesproken over de benodigde stukken en de gemachtigde van klager heeft er op gewezen dat bepaalde stukken niet gebruikt konden worden omdat zij een verkeerde tenaamstelling hadden. Daarbij heeft de gemachtigde aan verweerster meegedeeld dat om die reden de dagvaarding niet kon worden uitgebracht.

5.5 Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat verweerster klager weliswaar niet schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de omstandigheid dat zij niet tot dagvaarden overging wegens het ontbreken van voldoende stukken, doch dat zij in de gesprekken met klager en diens gemachtigde duidelijk heeft gemaakt wat de stand van zaken was en om welke reden zij niet overging tot het uitbrengen van een dagvaarding.

5.6 Van een tekortschieten in de belangenbehartiging of de informatieverstrekking aan klager is aldus niet gebleken.

5.7 Gebleken is dat vanaf januari 2010, nadat de gemachtigde van klager een brief aan verweerster had gestuurd met bezwaren tegen de gang van zaken, gesprekken tussen partijen zijn gevoerd. Toen was nog onzeker wat er met de zaak en de belangenbehartiging door verweerster verder zou gebeuren. Verweerster heeft aangevoerd dat zij in die fase het door klager betaalde voorschot wegens griffierecht nog onder zich heeft gehouden omdat zij rekening hield met de mogelijkheid dat zij een declaratie aan klager zou sturen.

Naar aanleiding van het verkrijgen van de visie van de deken heeft verweerster het voorschot terugbetaald. Verweerster heeft er van afgezien om een declaratie voor haar werkzaamheden te sturen.

5.8 Gelet op voormelde omstandigheden is de Raad van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft van de wijze waarop zij met de afrekening van het betaalde voorschot is omgegaan. Verweerster heeft lange tijd in onzekerheid verkeerd over de afloop dan wel voortgang van de zaak en haar werkzaamheden.

5.9 Het voorgaande brengt mee dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.

BESLISSING

6.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. Eenens, mr. J.P. Heinrich, mr. A.A.J. Maat, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zit¬ting van 22 augustus 2011.

griffier          voorzitter