ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1583 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3653/11.55

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1583
Datum uitspraak: 25-03-2011
Datum publicatie: 26-04-2011
Zaaknummer(s): R. 3653/11.55
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure vereist is, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.   Bij de beoordeling of een klacht over een advocaat nog tijdig is ingediend dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid.

Verloop van de procedure

1 Bij brief van 6 december 2009 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend tegen verweerder. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, is het dossier op 4 maart 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

Inhoud van de klacht

2 Klager verwijt verweerder dat:

a. onvoldoende duidelijk is op welk adres verweerder kantoor houdt en in welke vorm het kantoor wordt gedreven. Voorts zou de derdenrekening van verweerder niet aan de wettelijke vereisten voldoen;

b. hij valse en bedrieglijke informatie aan diverse schuldeisers heeft verstrekt teneinde de buitengerechtelijke sanering van een cliënt van verweerder succesvol te laten verlopen. Klager meent dat verweerder de schuldeisers een rad voor ogen heeft gedraaid en de sanering op oneigenlijke gronden heeft doorgevoerd.

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Een cliënt van verweerder, de heer B. heeft op enig moment verweerder opdracht gegeven een bedrag van € 32.000,00 over te maken aan klager. Klager heeft hierover in 2002 een klacht ingediend bij de deken. Voordat deze klachtzaak zou worden behandeld door de Raad van Discipline hebben klager en verweerder een regeling getroffen onder de voorwaarde dat de klacht zou worden ingetrokken.

Beoordeling van de klacht

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure vereist is, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.  Niet kan worden vastgesteld dat klager ter zake dit klachtonderdeel rechtstreeks in zijn belang is getroffen. Dit klachtonderdeel is kennelijk niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Klager heeft gesteld dat verweerder in de jaren 2001 en 2002 de heer B. heeft bijgestaan in het kader van een buitengerechtelijke sanering. Klager was een van de schuldeisers van de heer B. Verweerder heeft gesteld dat hij geen bemoeienissen heeft gehad met de sanering van de schuld van klager op de heer B..

4.3 Bij de beoordeling of een klacht over een advocaat nog tijdig is ingediend dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.

4.4 Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden worden bepaald. Factoren die een rol kunnen spelen zijn onder meer – derhalve niet uitsluitend – de aard en het gewicht van de klacht, en bezien vanuit de positie van de advocaat, de vraag of de advocaat na verloop van tijd nog redelijkerwijs met een klacht over zijn optreden heeft moeten rekenen, alsmede de vraag of de inmiddels verstreken tijd de advocaat in een nadelige bewijspositie heeft gebracht.

4.5 In dit geval wordt verweerder door het lange tijdsverloop in zijn verdediging belemmerd, terwijl klager niet duidelijk heeft gemaakt welke informatie nu aan het licht is gekomen waardoor het niet eerder mogelijk was een klacht tegen verweerder in te dienen. Klager heeft wel in een eerder stadium een klacht tegen verweerder ingediend, die echter door klager is ingetrokken. Klachtonderdeel b is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.

4.6 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij zich schuldig zou maken aan strafbare feiten, dient klager zich te wenden tot het Openbaar Ministerie. De stukken bieden overigens onvoldoende aanwijzingen om te constateren dat verweerder een criminele organisatie zou leiden of oneigenlijke wegen zou bewandelen bij de schuldsanering van zijn cliënt teneinde zijn doel te bereiken. Klachtonderdeel b is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.7 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a geheel en b gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard en klachtonderdeel b gedeeltelijk kennelijk ongegrond te worden verklaard.

Beslissende

Wijst de klachtonderdelen a geheel en b gedeeltelijk als kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b gedeeltelijk als kennelijk ongegrond af.

Aldus gedaan door mr. P.H. Veling, plaatvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 25 maart 2011.

Plv. voorzitter   

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.