ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1563 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3402/10.32

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1563
Datum uitspraak: 28-03-2011
Datum publicatie: 21-04-2011
Zaaknummer(s): R. 3402/10.32
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, is hij verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen aanwezig zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te krijgen. Niet gebleken is dat de mogelijkheid van het aanvragen van een toevoeging ter sprake is gekomen en/of dat het kantoor van verweerder in het geheel geen toevoegingszaken doet.

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brieven van 9 juni 2009, 29 juli 2009, 21 augustus 2009 en 25 augustus 2009 heeft klager klachten ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het dossier is door de Raad ontvangen op 2 maart 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 31 januari 2011.

Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.

FEITEN

2.1 Verweerder heeft klager vanaf omstreeks maart 2007 bijgestaan in een geschil met de Rabobank in verband met een persoonlijke borgstelling.

2.2 Daarvoor is klager korte tijd bijgestaan door mr. U.

2.3 Verweerder heeft ook de moeder van klager bijgestaan in een procedure tegen de Rabobank terzake van een tweede hypotheekrecht op haar woning in Vinkenveen.

2.4 In of omstreeks december 2008 is in de zaak van zowel klager als zijn moeder een regeling getroffen.

2.5 Op 29 september 2009 heeft op het kantoor van de deken een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. Dit heeft niet tot een regeling geleid.

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder dat hij:

a. in de zaak van klager tegen de Rabobank de mogelijkheid van een toevoeging heeft verzwegen;

b. regelmatig moedwillig letsel aan zijn moeder heeft toegebracht door zich niet te houden aan de afspraak dat alle contacten en communicatie met betrekking tot haar zaak via klager zouden verlopen;

c. in strijd met gedragsregel 28 contractuele zekerheid op het woonhuis van zijn moeder heeft afgedwongen voor betaling van de door haar verschuldigde declaraties;

d. na betwisting van de declaraties in de zaak van zijn moeder ten on-  rechte geen begrotingsprocedure is begonnen en ook geen informatie heeft verschaft over de bestaande regelingen bij bezwaar tegen declaraties.

VERWEER

4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.

Klachtonderdeel a

4.1 Dat later via een andere advocaat gefinancierde rechtshulp is verkregen betekent nog niet dat dit ook het geval zou zijn geweest voor de zaak die bij hem in behandeling was. Na het faillissement heeft klager allerhande zakelijke activiteiten ontplooid waaruit inkomsten werden genoten. Er waren dus goede gronden in maart 2007 om aan te nemen dat klager niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam. Tot begin november 2007 zijn ook alle declaraties voldaan.

Klachtonderdeel b

4.2 Vanaf het begin is duidelijk gemaakt aan klager dat zijn moeder en niet hij de cliënte was in de zaak. Daar waar nodig is dan ook steeds met zijn moeder contact geweest. Niet valt in te zien hoe het toezenden van een declaratie en betalingsherinnering aan haar moedwillig toebrengen van letsel opleveren.

Klachtonderdeel c

4.3  De stelling dat voor betaling van de declaraties zekerheid is gevraagd is onjuist. Het woonhuis is ook niet tot zekerheid gegeven en dat is ook nooit aan de orde geweest.

 Klachtonderdeel d

4.4 Op de op 25 mei 2009 aan de moeder van klager toegezonden declaratie is niet gereageerd. Vervolgens is een aantal betalingsherinneringen gezonden. Betaling is tot op heden niet gevolgd. Klager staat daar buiten. De volmacht maakt dat niet anders want die is van een later tijdstip. De door klager gewenste verrekening is, nu het niet dezelfde partijen betreft, niet mogelijk. Onder deze omstandigheden is een begrotingsprocedure niet aan de orde.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5. De Raad overweegt ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen als volgt.

Klachtonderdeel a

5.1 Dit klachtonderdeel acht de Raad gegrond. Gedragsregel 24 lid 1 bepaalt dat tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, hij verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen aanwezig zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.

5.2 Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken, dat de mogelijkheid van het aanvragen van een toevoeging niet ter sprake is gekomen en evenmin dat het kantoor van verweerder geen toevoegingszaken doet. Verstrekking van algemene kantoorinformatie over de financiële kant van het dossier is in dat verband onvoldoende. Verweerder had – mede in aanmerking genomen de e-mail van 31 januari 2007 – in elk geval naar de financiële positie van klager moeten informeren en had niet mogen uitgaan van de veronderstelling dat nu mr. U. geen toevoeging had aangevraagd en klager daar niet zelf over begon, klager daarvoor niet in aanmerking zou (kunnen) komen. In de loop van de behandeling van de zaak, maar in elk geval toen de declaraties onbetaald werden gelaten, waarbij de Raad verwijst naar de inhoud van de brief van verweerder aan klager van 9 september 2009 waarin wordt aangegeven dat de financiële positie van klager en zijn moeder zodanig was dat niet kon worden betaald, had verweerder met klager over de mogelijkheid van een toevoeging moeten overleggen.

 Klachtonderdelen b en c

5.3 Voorop gesteld wordt dat klager heeft aangegeven klachtonderdeel b mede namens zijn moeder te hebben ingesteld. Voor zover hij voor zichzelf klaagt, heeft hij daarbij geen belang en is hij niet-ontvankelijk. Voor zover hij namens zijn moeder klaagt, overweegt de Raad als volgt .

5.4 Wat deze beide klachtonderdelen betreft staan de lezingen van klager en verweerder haaks op elkaar. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de juistheid van de door klager aan deze onderdelen ten grondslag gelegde feiten niet vast komen te staan. De klachtonderdelen b en c zijn derhalve ongegrond.

 klachtonderdeel d

5.5 Ook dit klachtonderdeel stelt klager namens zijn moeder in en ook dit klachtonderdeel is ongegrond. De reden voor het onbetaald laten van de declaratie is niet die waar gedragsregel 27 op ziet. Niet de hoogte van de declaratie staat namelijk ter discussie, maar de wijze van voldoening daarvan en de wijze waarop de zaak is behandeld. Dat neemt niet weg dat het wel op de weg van verweerder had gelegen om klager en/of zijn moeder te wijzen op het bestaan van de regeling als zodanig. Dat dit is nagelaten is onder de gegeven omstandigheden evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

MAATREGEL

6. Alles overziend acht de Raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

- Verklaart de klacht ten aanzien van onderdeel a. gegrond;

- verklaart de klacht ten aanzien van de overige onderdelen ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. P.J.E.M. Nuiten, mr. P.C.M. van Schijndel en mr. E.J. van der Wilk, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2011.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.