ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1560 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3525/10.155

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1560
Datum uitspraak: 07-02-2011
Datum publicatie: 21-04-2011
Zaaknummer(s): R. 3525/10.155
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Bij de behandeling van een zaak heeft de advocaat de leiding en dient hij vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel pas geïndiceerd zijn, indien en voorzover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden of kunnen worden geschaad. Een dergelijke uitzondering doet zich hier voor. Voor alle klachtonderdelen geldt dat in redelijkheid niet valt in te zien hoe de door verweerder gevolgde werkwijze, c.q. het nalaten werkzaamheden te verrichten, tot een voor klaagster gunstig resultaat zou hebben kunnen leiden. Ambtshalve toepassing artikel 48 lid 7 Advocatenwet. Schorsing voor de duur van drie maanden waarvan twee voorwaardelijk. Bevel tot publicatie.

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 11 juni 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 17 september 2010.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 20 december 2010. Ter zitting zijn klaagster en verweerder verschenen.

FEITEN

2.1 Verweerder heeft in 2006 vier zaken voor klaagster als advocaat in behandeling genomen.

2.2 Klaagster had de indruk dat in haar zaken door verweerder niets werd gedaan. Tot begin 2010 heeft ze nooit schriftelijk bericht gekregen over de zaken. Zij was over de dienstverlening door verweerder niet tevreden en is in februari 2010 overgestapt naar een andere advocaat.

2.3 Toen deze nieuwe advocaat de dossiers opvroeg bij verweerder, droeg hij deze aanvankelijk niet over.

2.4 De nieuwe advocaat heeft zijn bevindingen ten aanzien van de behandeling van de zaken door verweerder op verzoek van de Deken aan hem doen toekomen.

KLACHT

3. Klaagster verwijt verweerder dat hij in de vier zaken die hij voor haar in behandeling had, sedert 2006 niets heeft gedaan. Hij heeft diverse malen laten weten dat er zittingen waren geweest en dat er uitspraken waren die naar de deurwaarder waren gestuurd. Klaagster ontving daarvan nooit enig afschrift. Volgens klaagster heeft verweerder daarover gelogen. Na haar overstap naar een andere advocaat , weigerde verweerder de dossiers over te dragen.

VERWEER

4. Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd. Volgens hem omdat de dossiers bij de opvolgend advocaat zijn en hij die dus niet kan raadplegen. Hij erkent het inderdaad niet adequaat te hebben gedaan.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.4 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel pas geïndiceerd zijn, indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

5.4 De Raad is van oordeel dat een dergelijke uitzondering zich hier voordoet. De verwijten die klaagster aan het adres van verweerder uit, worden door hem niet althans niet voldoende gemotiveerd bestreden. Meer in het bijzonder bestrijdt hij niet over de zittingen en berichten van de deurwaarder tegen klaagster te hebben gelogen. Dat acht de Raad in hoge mate ernstig. De nieuwe advocaat van klaagster heeft aan de hand van de aan hem door klager toegezonden dossiers bovendien geconstateerd dat er in tenminste drie van de vier zaken door verweerder nagenoeg geen werkzaamheden zijn verricht. Verweerder erkent ook aansprakelijk te zijn voor de vertraging die in die zaken is opgetreden, maar voert geen feiten aan waardoor die vertraging kan worden verklaard. Dat hij niet over de dossiers beschikt en om die reden niet inhoudelijk op de klacht kan reageren, is een omstandigheid die voor zijn eigen rekening en risico komt. De klacht was ten tijde van de overdracht van de dossiers aan de opvolgend advocaat immers al ingediend en verweerder had daarvan dus een kopie moeten maken althans had dat kunnen opvragen bij de opvolgend advocaat.

5.5 Voor alle klachtonderdelen geldt dat de Raad van oordeel is dat in redelijkheid niet valt in te zien hoe de door verweerder gevolgde werkwijze, c.q. het nalaten werkzaamheden te verrichten tot een voor klaagster gunstig resultaat zou hebben kunnen leiden. Daarmee heeft hij jegens klaagster niet de zorgvuldigheid betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. De Raad ziet daarin grond om ambtshalve toepassing te geven aan artikel 48 lid 7 Advocatenwet.

5.6 Gezien het voorgaande acht de Raad de klacht gegrond.

MAATREGEL

6. Alles overziend acht de Raad de hierna op te leggen maatregel passend en geboden. Daarbij heeft de Raad rekening gehouden met het tuchtrechtelijk verleden van verweerder enerzijds en zijn uitdrukkelijke toezegging alle schade die klaagster door zijn toedoen heeft geleden, te vergoeden anderzijds.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

- verklaart de klacht gegrond;

- spreekt met verwijzing naar artikel 48 lid 7 Advocatenwet uit dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing voor de duur van drie maanden;

- bepaalt dat daarvan twee maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaar;

- beveelt dat deze beslissing en de gronden waarop zij berust zal worden openbaargemaakt door aanplakking van deze uitspraak in de advocaten

kamer van het Paleis van Justitie te ’s-Gravenhage, door toezending van een afschrift van deze uitspraak aan alle Raden van Toezicht in den lande

met het verzoek om openbaarmaking op de ter plaatse gebruikelijke wijze en door plaatsing op de websites van de raden van discipline en van de

Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. P.J.E.M. Nuiten, mr. P.C.M. van Schijndel, mr. G.J. Schipper en mr. J.C. van den Dries, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2011.

griffier voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.