ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1507 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3596/10.226
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1507 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-01-2011 |
Datum publicatie: | 11-04-2011 |
Zaaknummer(s): | R. 3596/10.226 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster heeft een klacht ingediend betreffende gedragingen welke ten minste vier jaar geleden hebben plaatsgevonden. De klacht wordt op dit punt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, nu zij niet heeft gemotiveerd waarom zij de klacht niet eerder heeft ingediend, terwijl niet is gebleken van omstandigheden die meebrengen dat klaagster desondanks wel in haar klachten zou moeten ontvangen. Het staat een advocaat -althans zijn kantoor - in beginsel vrij om in geval van het onbetaald blijven van declaraties, via de rechter betaling te vorderen, dan wel de Raad van Toezicht te verzoeken zijn declaratie te begroten. |
Verloop van de procedure
1 Bij brief van 5 maart 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek verricht door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, is het dossier op 24 december 2010 bij de Raad van Discipline binnengekomen.
Inhoud van de klacht
2 Klaagster verwijt verweerder dat hij:
a. voor ieder onderdeel van de echtscheidingsprocedure een aparte toevoeging heeft aangevraagd;
b. heeft gewacht met het declareren van de toevoegingen totdat de woning van klaagster was verkocht en dat verweerder vervolgens de Raad voor Rechtsbijstand – buiten klaagster om - heeft verzocht de toevoegingen in te trekken, omdat klaagster naar aanleiding van de verkoop van de echtelijke woning een bedrag van € 12.000,00 had ontvangen;
c. ten onrechte betaling van zijn werkzaamheden tot 10 januari 2006 heeft gevorderd in een procedure bij de kantonrechter, terwijl deze declaraties door klaagster werden betwist;
d. verweerder dan wel de kantoorgenoot van verweerder bij de laatste behandeling ter zitting niet is komen opdagen en klaagster zichzelf heeft moeten verdedigen;
e. verzuimd heeft de pensioenaanspraken van klaagster te regelen;
f. uitstel gevraagd heeft voor een zitting, zonder dat klaagster dit wist zodat klaagster vervolgens voor niets naar de zitting was gegaan;
g. geweigerd heeft het dossier over te dragen aan de opvolgend advocaat van klaagster;
h. in het kader van de incasso van de declaraties beslag heeft laten leggen op de woning van klaagster.
De feiten
3 Uit de stukken blijkt het volgende:
- Klaagster heeft zich in verband met een echtscheiding gewend tot verweerder.
- Verweerder is op basis van een voorwaardelijke toevoeging voor klaagster opgetreden.
- In 2003 is de echtscheiding van klaagster uitgesproken.
- De Raad voor Rechtsbijstand heeft in november 2006 de toevoegingen met terugwerkende kracht ingetrokken op grond van het door klaagster uit de echtscheiding/boedelscheiding verkregen vermogen.
- Bij vonnis van 24 maart 2010 heeft de rechtbank Dordrecht, sector kanton, klaagster veroordeeld tot betaling van de declaraties van verweerder ter hoogte van € 8.446,29. Van deze uitspraak is klaagster niet in beroep gekomen.
Beoordeling van de klacht
Ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met en h
4.1 Bij de beoordeling of een klacht over een advocaat nog tijdig is ingediend dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort samengevat, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.
4.2 Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden worden bepaald. Factoren die een rol kunnen spelen zijn onder meer – derhalve niet uitsluitend – de aard en het gewicht van de klacht, en bezien vanuit de positie van de advocaat, de vraag of de advocaat na verloop van tijd nog redelijkerwijs met een klacht over zijn optreden heeft moeten rekenen, alsmede de vraag of de inmiddels verstreken tijd de advocaat in een nadelige bewijspositie heeft gebracht.
4.3 De plaatsvervangend voorzitter ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. Vast staat dat verweerder klaagster in de periode 2002 tot en met 2005 heeft bijgestaan in een aantal procedures. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij over voornoemde periode toevoegingen voor klaagster heeft aangevraagd voor de echtscheidingsprocedure, de ontbinding van een arbeidsovereenkomst, een verzoek wijziging hoofdverblijfplaats minderjarige, de boedelscheiding, een verzoek tot naamswijziging, een verzoek tot wijziging gezag en een hoger beroepsprocedure. Verweerder heeft ook alle overige klachtonderdelen gemotiveerd betwist en klaagster heeft deze niet nader onderbouwd. Bovendien zouden de verweten gedragingen (a,b,d,f en g) in de periode 2002-2006 hebben plaatsgevonden, terwijl de klacht in 2010, dus ten minste 4 jaar later, is ingediend. Verweerder wordt door het lange tijdsverloop in zijn verdediging belemmerd. Klaagster heeft niet gemotiveerd waarom zij de klacht niet eerder heeft ingediend, terwijl niet is gebleken van omstandigheden die meebrengen dat klaagster desondanks in haar klachten zou moeten worden ontvangen. De klachtonderdelen a, b, d, f en g zijn derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.
4.4 Ten aanzien van de klachtonderdelen die zien op de incasso van de openstaande vorderingen (c en h) dient vooropgesteld te worden dat het een advocaat, althans zijn kantoor, in beginsel vrij staat om in geval van het onbetaald blijven van declaraties, via de rechter betaling te vorderen. De advocaat kan ook de Raad van Toezicht verzoeken zijn declaraties te begroten. De advocaat heeft hier een keuze. Gesteld noch gebleken is dat verweerder c.q. zijn kantoor in de gegeven omstandigheden niet vrijstond om de betaling van de openstaande declaraties middels een gerechtelijke procedure en daarop volgende executoriale beslaglegging af te dwingen. Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.
Beslissende
wijst de klachtonderdelen a, b, d, f en g als kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen c en h als kennelijk ongegrond af.
Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 21 januari 2011.
Plv. Voorzitter
Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.
De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.