ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA2254 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3460/10.90

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA2254
Datum uitspraak: 20-12-2010
Datum publicatie: 21-12-2011
Zaaknummer(s): R. 3460/10.90
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat de advocaat correspondentie in het geding heeft gebracht waartegen de klagende advocaat bezwaar heeft gemaakt. De correspondentie voor de overlegging waarvan de advocaat toestemming had gevraagd en die klager had geweigerd, is niet in het geding gebracht. Wel is overgelegd een brief van een andere advocaat, tegen wie klager een klacht had ingediend en waarin die andere advocaat zich bij de Deken verweert tegen de klacht. Daarvoor had die advocaat toestemming aan verweerder gegeven. Verweerder heeft niet onzorgvuldig gehandeld. Klacht ongegrond.

R. 3460/10.90

De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

mr. [z] ,

kantoorhoudende te [plaatsnaam]

klager,

tegen:

mr. x

kantoorhoudende te [plaatsnaam],

verweerder.

PROCEDUREVERLOOP

1.1  Bij brief van 8 februari 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

De Deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 4 juni 2010.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.3  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 1 november 2010 . Ter zitting zijn verschenen klager en verweerder verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. [achternaam], die pleitnotities heeft overgelegd.

FEITEN

2.1 Klager is advocaat te Utrecht. Bij klager is mr. A. enige tijd als stagiair in dienst geweest.

2.2  Op zeker moment is het dienstverband tussen klager en mr. A. beëindigd, waarna mr. A. kantoor is gaan houden te [plaatsnaam]l bij mr. K, die het patronaat over mr. A. van klager heeft overgenomen.

2.3  Tussen klager en mr. A. is geschil ontstaan over door mr. A. meegenomen dossiers en de afrekening daarvan.

2.4 T erzake voormeld geschil heeft klager tegen mr. A. en mr. K. een klacht ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem. Tegen die klacht is verweer gevoerd.

2.5  Mr. A. heeft tegen klager en de Raad voor Rechtsbijstand een procedure aangespannen voor de Rechtbank Utrecht. In die procedure is verweerder opgetreden als advocaat van mr. A.

2.6  Bij brief van 21 januari 2010 heeft mr. A., toen werkzaam op het kantoor van mr. K., op briefpapier van het kantoor van mr. K. aan klager verzocht om zijn instemming met het inbrengen van stukken in de gerechtelijke procedure.

Mr. A. deelde daarbij het volgende mee:

“In verband met de zitting van 4 februari as. is het van belang dat ik stukken van u gericht aan de Deken te Arnhem en/of de Deken te Utrecht en/of gericht aan de Raad voor Rechtsbijstand in de procedure breng. Uit die stukken blijkt mij heel duidelijk dat mijn vorderingen jegens u alswel jegens de Raad in mijn visie terecht zijn.

Ik meen derhalve dat ik recht en belang heb bij inbreng van uw stukken in de gerechtelijke procedure. Graag verneem ik van u uiterlijk maandag as. of u daarmee instemt. Indien ik maandag as. van u niet verneem, zal ik mij op de voet van artikel 12 Gedragsregels Advocatuur tot uw Deken wenden. U dient dit verzoeken op te vatten als ware van mijn advocaat afkomstig.”

2.7   Per fax van 25 januari 2010 deelde klager aan mr. A. het volgende mee:

“Ik geef u geen enkele toestemming.

  U dient zich te wenden tot de Orde van Advocaten die de stukken na bestudering met mij zal bespreken.”

Van deze brief heeft klager een kopie per fax aan verweerder gezonden.

2.8  De in de brief van mr. A. van 21 januari 2010 bedoelde stukken zijn niet overgelegd aan de rechtbank.

2.9  Verweerder heeft aan de rechtbank een brief d.d. 19 oktober 2009 overgelegd die is gestuurd door mr. K. aan de Raad van Toezicht (Deken) van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem in de klachtprocedure van klager tegen mr. A. en mr. K. In die brief voert mr. K. verweer tegen de klacht.

KLACHT

3.1  De klacht houdt in dat verweerder ondanks het feit dat klager daaraan zijn toestemming had onthouden, de stukken uit de tuchtrechtelijke procedure tussen klager, mr. A. en mr. K. en brieven van klager aan de Raad voor Rechtsbijstand in het geding heeft gebracht.

VERWEER

4.  Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Gelet op hetgeen ter zitting zijdens verweerder is aangevoerd en door klager niet danwel onvoldoende is weersproken, is de gang van zaken als volgt geweest.

5.2 Mr. A. heeft aan klager in zijn brief van 21 januari 2010 aan klager toestemming verzocht voor het overleggen van bepaalde stukken, waarbij het ging om stukken van klager, gericht aan de betrokken Deken dan wel van klager aan de Raad voor Rechtsbijstand. Klager heeft aan dat verzoek zijn toestemming uitdrukkelijk onthouden, hetgeen ertoe heeft geleid dat verweerder of mr. A. die stukken niet aan de rechtbank hebben overgelegd.

Wel is overgelegd een brief waarvoor de toestemming niet gevraagd was, te weten de brief van 19 oktober 2009 van mr. K. aan de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, waarin mr. K. zich tegen de door klager tegen haar ingediende klacht verweert.

5.3  In de brief van mr. K. wordt ingegaan op de financiële afwikkeling van enkele zaken bij de Raad voor Rechtsbijstand. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat, alvorens de brief aan de rechtbank werd overgelegd, is overwogen om de inhoud door middel van een akte aan de rechter mee te delen, maar dat er uiteindelijk voor gekozen is de brief als zodanig over te leggen. Alvorens dat te doen heeft verweerder overleg gehad met mr. K., die geen bezwaar had tegen overlegging van haar brief.

5.4  De Raad stelt voorop dat de brief van mr. K. aan de Deken geen confraternele correspondentie betreft in de zin van gedragsregel 12. Overtreding van die regel is niet aan de orde.

5.5  De Raad is voorts van oordeel dat verweerder niet onbetamelijk heeft gehandeld door de betreffende brief in de civiele procedure over te leggen. Het betrof geen brief van klager, maar van een andere advocaat, tegen wie klager een klacht had ingediend. Bedoelde advocaat had bovendien ingestemd met overlegging van de brief.

Naar het oordeel van de Raad kan verweerder niet worden verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld.

5.6  Het voorgaande brengt mee dat de klacht ongegrond is.

BESLISSING

6.1  De Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage:

-               verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. J.P. Heinrich, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. P.J.E.M. Nuiten, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 20 december 2010.

griffier                                                                                                           voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607