ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1070 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3260/09.92

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1070
Datum uitspraak: 23-08-2010
Datum publicatie: 07-10-2010
Zaaknummer(s): R. 3260/09.92
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: De advocaat draagt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak. Bij onduidelijkheid of een aanhouding voor een behandeling ter (straf-)zitting zal worden verleend, dient de advocaat het zekere voor het onzekere nemen en ter zitting verschijnen om alsnog een aanhouding vragen en in ieder geval tijdig informeren bij de griffie of de aanhouding al dan niet zal worden verleend. Een advocaat dient toezicht te houden op zijn waarnemer. Bij gebreke daarvan valt de nalatigheid van de waarnemer de advocaat toe te rekenen. Klacht gegrond.

PROCEDUREVERLOOP

1.1  Bij brief van 3 december 2008 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam naar aanleiding van het bezoek van klager tijdens

het dekenspreekuur de klacht van klager tegen verweerder geformuleerd. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is tevens verricht door de

Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 9 juni 2009.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben

gelegen.

1.3   De zaak is, na een aanhouding van de behandeling op 14 december 2009, behandeld ter openbare zitting van de Raad van 14 juni 2010 .

Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Klager werd ter zitting bijgestaan door mr. van de H., advocaat te B.

FEITEN

2.1  Verweerder heeft klager eind 2005 - begin 2006 bijgestaan in een bijstandsfraudezaak, geëntameerd door de gemeente Rotterdam, meer in het bijzonder door

de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Klager werd ook strafrechtelijk vervolgd.

2.2  Op 13 januari 2006 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de Politierechter waarbij klager noch verweerder zijn verschenen.

2.3  Klager is bij verstek veroordeeld tot 35 weken gevangenisstraf.

2.4  De kantoorgenoot van verweerder heeft op 20 februari 2006 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter.

2.5  Bij arrest van 24 juni 2006 heeft het Hof ’s-Gravenhage bepaald dat er te laat hoger beroep is ingesteld ten gevolge waarvan klager niet-ontvankelijk is

verklaard.

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder:

    a. dat hij, ondanks zijn toezegging, niet is verschenen op de behandeling ter terechtzitting bij de Politierechter van 13 januari 2006;

    b. dat zijn kantoorgenoot na het verstrijken van de hoger beroepstermijn hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter.

VERWEER

4.Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:

4.1Verweerder heeft gesteld dat klager te lang heeft gewacht met het indienen van zijn klacht en dat om die reden de klacht niet-ontvankelijk is.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2 Het is verweerder niet duidelijk of klager wel of niet naar de zitting is geweest en wie verantwoordelijk was voor het instellen van het hoger beroep. In de

 regel dient een cliënt (die niet in detentie verkeert) zelf hoger beroep in te stellen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.3  Verweerder heeft gesteld dat zijn kantoorgenoot, mr. E., in het kader van het hoger beroep voor het laatst contact heeft gehad met klager. Klager is op basis

 van de algemene voorwaarden, die het kantoor van verweerder hanteert, overigens ook zelf verantwoordelijk voor het tijdig instellen van het hoger beroep.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Bij de beoordeling of een klacht te laat is ingediend wordt uitgegaan van een afweging van twee belangen: enerzijds het maatschappelijk belang dat het  optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Factoren die bij de afweging een rol kunnen spelen zijn onder meer aard en gewicht van de klacht, afhankelijkheid van klager van de advocaat en  of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is geschaad. In casu is er sprake van een tijdsverloop van ruim twee jaar tussen de bijstand van  verweerder en het indienen van de klacht. De Raad is van oordeel dat vanwege de aard van de klacht, de detentie van klager gedurende zes maanden en het feit  dat niet is gebleken dat verweerder door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd, de klacht ontvankelijk is.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Uit het door verweerder overgelegde arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 24 juni 2006 volgt dat klager in persoon is gedagvaard om op 13 januari 2006 te verschijnen voor de politierechter te Rotterdam en verweerder zich op 19 december 2005 bij de Rechtbank Rotterdam heeft gesteld als raadsman  van klager. Verweerder heeft de griffie vervolgens verzocht de processtukken toe te sturen en hem een last tot toevoeging te geven. Aangezien de verzochte  processtukken niet aan verweerder waren toegezonden, heeft verweerder op de dag van de zitting in eerste aanleg telefonisch contact gezocht met de griffie van  de Rechtbank te Rotterdam, teneinde alsnog de stukken te verkrijgen en aanhouding van de zaak te verzoeken. Bij faxbrief van 13 januari 2006 – ongeveer tweeënhalf uur voor het geplande aanvangstijdstip van de zaak – heeft verweerder een verzoek tot aanhouding ingediend. Verweerder en klager zijn vervolgens  niet ter zitting verschenen. Het verzoek van verweerder is niet gehonoreerd, de zaak is niet aangehouden en klager is bij verstek veroordeeld. Het Hof overweegt  in het arrest dat verweerder zich ervan had moeten vergewissen of het aanhoudingsverzoek de Politierechter had bereikt en of de behandeling van de zaak zou worden aangehouden. Ook de Raad stelt vast dat verweerder dit heeft nagelaten. Als advocaat draagt verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling  van de zaak. Verweerder had naar het oordeel van de Raad het zekere voor het onzekere moeten nemen en dus ter zitting moeten verschijnen om alsnog een  aanhouding te vragen en in ieder geval tijdig had moeten informeren wat er met de zaak gebeurd was. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3 Uit de stukken volgt dat er te laat hoger beroep is ingesteld door de kantoorgenoot van verweerder. Nu kennelijk de betreffende kantoorgenoot, mr. E., in deze  kwestie heeft waargenomen voor verweerder, zonder dat is gebleken dat verweerder toezicht heeft gehouden op deze waarneming, valt de nalatigheid van mr. E.  aan verweerder toe te rekenen. De Raad is van oordeel dat verweerder nauwlettender toezicht had moeten houden op de waarneming van mr. E. Ook dit

 klachtonderdeel is gegrond.

MAATREGEL

6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding alsmede het feit dat verweerder ter gelegenheid van de zitting geen inzicht heeft getoond in zijn  foutieve handelen en zelfs heeft verwezen naar het feit dat de betreffende dagvaarding in persoon aan klager is betekend en klager om die reden zelf  verantwoordelijk was voor het tijdig instellen van hoger beroep en het al dan niet verschijnen ter zitting, acht de Raad de maatregel van een voorwaardelijke  schorsing voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing op voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaar.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 augustus 2010.

griffier                                                                                                           voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.