ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1059 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3647/10.97

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1059
Datum uitspraak: 14-09-2010
Datum publicatie: 29-09-2010
Zaaknummer(s): R. 3647/10.97
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoeken respectievelijk buiten behandeling gesteld en afgewezen

1.  Het verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 14 juni 2010 heeft de deken een klacht tegen verzoeker ingediend bij de Raad van Discipline. Het dossier is op 16 juni 2010 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

1.2 De griffie van de Raad van Discipline heeft op 22 juni 2010 de goede ontvangst van de klacht aan de deken en verzoeker schriftelijk bevestigd en tevens de

verdere gang van zaken toegelicht. Het dossier is op voornoemde datum tevens aan de plaatsvervangend voorzitter, mr. [rechter 1], gezonden ter behandeling.

1.3 Bij brief van 12 augustus 2010 is verzoeker opgeroepen te verschijnen ter behandeling van voornoemde klachtzaak ter zitting van maandag 20 september

 2010 te 13.30 uur

1.4 Bij faxbrief van 18 augustus 2010 heeft verzoeker de Raad geschreven:

“Uit het schrijven van 12 augustus 2010 maak ik op dat het dossier inmiddels door de (plaatsvervangend) voorzitter is beoordeeld. Vriendelijk verzoek ik u om mij een afschrift van die beoordeling te doen toekomen met vermelding van de naam van de (plaatsvervangend) voorzitter die het dossier heeft beoordeeld.”

1.5 De griffier heeft verzoeker bij brief van 20 augustus 2010, voor zover in deze relevant, geschreven:

“Naar aanleiding van uw faxbrief van 18 augustus 2010 bericht ik u dat er geen beoordeling door de voorzitter van het dossier heeft plaatsgevonden anders dan dat deze heeft vastgesteld dat de klacht op de zitting zal moeten worden behandeld.”

1.6 Verzoeker heeft de Raad bij faxbrief van 22 augustus 2010 laten weten dat hij van mening is dat hij recht heeft op een eerlijke, behoorlijke en transparante

 behandeling van zijn zaak en derhalve recht heeft op een afschrift van de motivatie van de (plaatsvervangend) voorzitter en recht heeft te weten wie als

 (plaatsvervangend) voorzitter is opgetreden.

1.7 De griffier van de Raad heeft verzoeker bij brief van 25 augustus 2010 als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw faxbrief van 22 augustus 2010 bericht ik u dat mij niet duidelijk is wat u nu wenst. Er is nog geen beslissing genomen door de (plaatsvervangend) voorzitter anders dan dat na lezing van het klachtdossier besloten is de zaak op zitting te plaatsen en de klacht van de Deken niet af te doen met een voorzittersbeslissing. Indien een klacht wordt afgedaan met een voorzittersbeslissing ontvangen de betrokken partijen een gemotiveerde beslissing. Dit geldt niet voor de beslissing om de klachtzaak te behandelen ter zitting. De behandelend voorzitter in deze zaak is  [rechter 1].”

1.8 Verzoeker heeft de Raad bij faxbrief van 26 augustus 2010 als volgt geschreven:

Wanneer een bestuursorgaan een beslissing of een besluit neemt dan behoort dat gemotiveerd en schriftelijk te gebeuren. De Raad van Discipline is een bestuursorgaan en als zodanig dienen besluiten en beslissingen gemotiveerd en schriftelijk te worden genomen.

Wanneer de voorzitter derhalve een beslissing neemt om na lezing het klachtdossier op zitting te plaatsen gaat aan zo’n beslissing een motivering vooraf. Van die motivering wens ik een afschrift.

Kort en goed wens ik te weten waarom de voorzitter heeft besloten om de zaak op zitting te plaatsen.

Natuurlijk kan ik dat ook in Kort Geding vorderen dat het de Raad wordt verboden om de klacht te behandelen totdat ik volledig wordt geïnformeerd over de beweegredenen om de zaak op zitting te behandelen. Wanneer u daaraan de voorkeur geeft dan verneem ik graag uw verhinderdata.”

1.9  De griffier van de Raad heeft verzoeker bij brief van 6 september 2010, voor zover in deze relevant, bericht:

"Ik wijs u in dit kader op artikel 46g van de Advocatenwet, waarin is bepaald dat kennelijk niet-ontvankelijke, kennelijk ongegronde en kennelijk van onvoldoende gewicht klachten binnen dertig dagen na ontvangst daarvan kunnen worden afgewezen bij voorzittersbeslissing. Doet een voorzitter dat niet, dan behoeft die beslissing niet te worden gemotiveerd, maar wordt de klacht conform de daarvoor in de wet aangegeven procedure behandeld. Ik beschouw deze discussie dan ook als beëindigd.”

1.10 Bij faxbrief van 7 september 2010 heeft verzoeker de (plaatsvervangend) voorzitter, en de leden van de behandelende kamer v an de Raad van Discipline gewraakt.

1.11Bij brief van 9 september 2010 is aan verzoeker en de gewraakte plaatsvervangend voorzitter en (plaatsvervangend) leden bericht dat het wrakingsverzoek

van verzoeker zal worden behandeld ter zitting van 13 september 2010 te 15.15 uur.

1.12 Bij faxbrief van 10 september 2010 heeft verzoeker de plaatsvervangend voorzitter en en een lid van de wrakingskamer , gewraakt, vanwege het niet rekening houden met het feit dat verzoeker in de maand september piketdiensten heeft en dus verhinderd is en de  plaatsvervangend voorzitter en het betreffende lid van de wrakingskamer al eerder zouden hebben deelgenomen aan een wrakingskamer die een vorig  wrakingsverzoek van verzoeker heeft behandeld.

1.13 Hierdoor ontstaat een situatie die zich laat omschrijven als een verzoek tot wraking van de wrakingskamer die het initiële verzoek tot wraking dient te

behandelen. Deze wrakingskamer houdt het ervoor dat een dergelijke gang van zaken evident in strijd komt met de goede tuchtprocesorde en dat verzoeker

misbruik van het middel wraking maakt. Het verzoek tot wraking van de voorzitter en het lid van de wrakingskamer is om die reden niet in behandeling

genomen.

1.14 Bij faxbrief van 10 september 2010 heeft de griffier namens de plaatsvervangend voorzitter van de wrakingskamer, verzoeker laten weten dat dit

wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen, onder verwijzing naar twee eerdere beslissingen van de Raad van Discipline van 8 maart 2010 op

wrakingsverzoeken van klager (kenmerk: R. 3296/09.128 en R. 3344/09.176), waarbij door de Raad onder meer is overwogen dat een wrakingsverzoek dat enkel

wordt gedaan om een uitstel te bewerkstelligen niet in behandeling zal worden genomen.

1.15 De plaatsvervangend voorzitter en de leden van de behandelend kamer hebben aangegeven niet te berusten in de wraking.

2.   Het verzoek tot wraking

2.1 Verzoeker heeft als gronden van zijn wrakingsverzoek aangevoerd:

a.   dat geen sprake is van een eerlijke, objectieve en onpartijdige behandeling nu de plaatsvervangende voorzitter en de (plaatsvervangende) leden die de klacht van de deken tegen hem zullen behandelen reeds eerder door verzoeker zijn gewraakt en die ook reeds eerder klachten tegen verzoeker hebben behandeld en die klachten zonder enige uitzondering, overigens volstrekt, onterecht, gegrond hebben verklaard. Het Hof van Disciplineheeft die beslissingen weer teruggedraaid; er is voldoende zwaarwegende aanleiding om te oordelen dat de plaatsvervangend voorzitter en de (plaatsvervangende) leden enige vooringenomenheid koesteren;

b.  de plaatsvervangende voorzitter heeft geoordeeld dat de zaak door de Raad moet worden behandeld, terwijl zij vervolgens als plaatsvervangend voorzitter in de klachtzaak optreedt (aanklager en rechter in één persoon);

c.  er is verzoeker geweigerd een afschrift van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter te sturen waaruit de motivering volgt dat de klachtzaak zou worden behandeld ter zitting. Om die reden is de behandeling van de zaak niet meer openbaar en niet meer transparant;

d.  dat er sterke vermoedens bestaan dat de Raad van Discipline alles in het werk stelt om de klachten tegen het misbruik van hun positie door de dekens en de witwaspraktijken met de derdenrekening te frustreren;

e.  dat er op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de verhinderdata van verzoeker, terwijl bekend is dat verzoeker in de maand september piketdiensten heeft.

3.   De beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1  Niet is gebleken dat door de overige leden in de wraking is berust, zodat de Raad aanneemt dat zulks niet het geval is.

3.2  Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer, ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de

rechten van de mens (EVRM) toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen.

3.3  Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

3.4  Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

3.5  Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking van een (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad en haar overige leden dient voorop te staan dat deze uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de (plaatsvervangend) voorzitter en/of (een van de) leden jegens een partij enige vooringenomenheid koestert/koesteren, althans dat de bij de partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.6  Voor zover het verzoek tot wraking is ingegeven door de vrees dat het de voorzitter en de leden – in subjectieve zin – aan onpartijdigheid ontbreekt, is de wrakingskamer van oordeel dat feiten en omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de voorzitter en de leden jegens verzoeker enige vooringenomenheid koesteren, haar niet zijn gebleken. Het enkele gegeven dat de plaatsvervangend voorzitter en een aantal van de (plaatsvervangende) leden reeds eerder deel heeft uitgemaakt van een kamer die klachten tegen verzoeker en wrakingsverzoeken hebben behandeld, vormt op zichzelf geen argument dat sprake zou (kunnen) zijn van subjectieve bevooroordeeldheid jegens verzoeker. Het vorenstaande wordt niet anders indien het Hof van Discipline een andere beslissing in appèl zou hebben gegeven.

 3.7  Dat de plaatsvervangend voorzitter de zaak naar haar zitting heeft verwezen moet worden beschouwd als een procedurele beslissing die niet getuigt van een gebrek aan onpartijdigheid. Het is overigens niet de voorzitter die een klacht doorstuurt naar de Raad van Discipline, maar de deken. Deze klachten worden willekeurig door de griffie ter behandeling doorgestuurd naar de (plaatvervangend) voorzitters. Indien een klacht wordt afgedaan met een voorzittersbeslissing, en op die wijze de rechtsgang worden afgesloten, staat voor de klagende partij het rechtsmiddel van verzet open. Als door een voorzitter op basis van de stukken niet wordt besloten tot een voorzittersbeslissing, wordt de rechtsgang vervolgd met een behandeling ter zitting. Uit dit laatste vloeit voort dat een motivering in dat stadium niet nodig is. Eén en ander volgt ook impliciet uit artikel 46g Advocatenwet.

3.8  De door verzoeker aangevoerde argumenten omtrent het misbruik van de positie van de deken en de gestelde witwaspraktijken kunnen het wrakingsverzoek evenmin doen slagen, nu deze niet tot de vaststelling kunnen leiden dat de betreffende plaatsvervangend voorzitter en leden subjectief bevooroordeeld jegens verzoeker zouden zijn.

3.9   De stelling dat geen rekening zou zijn gehouden met de verhinderdata van verzoeker is onjuist en kan evenmin tot gegrondheid van zijn verzoek leiden. Uit de stukken volgt dat verzoeker eerst in zijn wrakingsverzoek van 7 september 2010 gewag maakt van het feit dat geen rekening zou worden gehouden met zijn verhinderdata, terwijl verzoeker bij brief van 12 augustus 2010 is opgeroepen voor de behandeling ter zitting van 20 september 2010.

3.10  Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat de Raad van Discipline geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1 van de Algemene wet bestuursrecht.

4.         De beslissing

De wrakingskamer:

-                     bepaalt dat het verzoek tot wraking van de voorzitter en lid van de wrakingskamer buiten behandeling wordt gesteld;

-                     wijst af het verzoek tot wraking van de behandelend voorzitter en leden van de Raad van Discipline te ’s-Gravenhage.

Aldus gedaan door mr. G.J.W. van Oven , mr. M. Aukma, mr. W.P. Brussaard, mr. A.S. van Stigt en mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, in aanwezigheid van de griffier en uitgesproken op 14 september 2010.

voorzitter                                                                                            griffier

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open