ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0904 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3268/09.100

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0904
Datum uitspraak: 05-07-2010
Datum publicatie: 02-08-2010
Zaaknummer(s): R. 3268/09.100
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp:
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:   Doel en bestemming gelden derdenrekening en onwelwillende opstelling jegens opvolgend advocaat. Klacht op onderdelen gegrond.

1.  VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1  Bij ongedateerde brief, door de Deken ontvangen op 23 februari 2009, heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is  op 29 juni 2009 ontvangen door de Raad.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage van partijenhebben gelegen.

1.3  De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 17 mei 2010. Ter zitting is niemand verschenen.

  2.  FEITEN

2.1  Verweerder, een oom van klager, heeft de belangen van klager behartigd in een procedure tegen de Gemeentelijke Sociale Dienst. Op verzoek en met toestemming van klager heeft de Sociale Dienst voor klager bestemde gelden gestort op de derdenrekening van verweerder.

2.2  Met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van zijn grootmoeder wordt klager bijgestaan door mr. L. Laatstgenoemde heeft verweerder diverse malen aangeschreven, maar op zijn brieven is door verweerder niet gereageerd. Evenmin wordt aan de daarin vervatte verzoeken, waaronder tot overdracht van onder meer de twee hiervoor bedoelde, (aanvankelijk) door verweerder voor klager behandelde dossiers, voldaan.

3.  D E KLACHT

De klacht

3.1  Klager verwijt verweerder dat hij:

a. niet bereid is om voor klager bestemde gelden aan klager over te maken;

b.  weigert het aan klager en zijn zuster toekomende erfdeel van hun grootmoeder aan hen toe te kennen;

c.  diverse strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder verduistering van gelden van diverse cliënten, valsheid in geschrift (vervalsing van handtekeningen van cliënten), en het aanzetten van cliënten tot het plegen van strafbare feiten;

d.  zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn minderjarige zoon;

e.  is betrokken bij dubieuze zaken van diverse buitenlanders;

f.  eigenaar is van vier huizen, hoewel het inkomen van klager volgens klager zelf onvoldoende is om die te kunnen bekostigen;

g.  niet reageert op brieven van de huidige advocaat van klager;

h.  zonder geldige reden weigert de dossiers van klager aan de huidige advocaat van klager over te dragen.

4.   HET VERWEER

4.1  Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de klachtonderdelen.

5.   BEOORDELING VAN DE KLACHT

 5.1 De Raad overweegt als volgt.

Klachtonderdeel a.

5.2  Vast staat dat er door de Sociale Dienst op 15 oktober 2001 en 6 augustus 2002 uitkeringsgelden ten behoeve van klager zijn overgemaakt op de derdengeldenrekening van verweerder. Vanaf september 2002 is dat niet meer gebeurd. Dat betekent dat aan het verzoek van 16 september 2002 feitelijk geen uitvoering lijkt te zijn gegeven. Of dat ook daadwerkelijk zo is, kan de Raad op basis van de stukken niet beoordelen. Dat betekent dat de Raad niet met zekerheid kan vaststellen of klager terzake terecht aan verweerder verwijten maakt. Dat dat niet zo is, staat evenmin vast. Vast staat immers wel dat er betalingen op de derdenrekening zijn gedaan ten behoeve van klager. Nu elke medewerking van de zijde van verweerder om inzichtelijk te maken wat er met de uitkeringen is gebeurd ontbreekt, komt deze onduidelijkheid voor zijn rekening en risico. De Raad acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond. 

Klachtonderdelen b. tot en met f.

5.3  Ten aanzien van deze klachtonderdelen bevinden zich geen stukken in het dossier zodat de Raad niet in staat is de gegrondheid daarvan vast te stellen. Deze onderdelen zijn dan ook ongegrond.

Klachtonderdelen g. en h.

5.4  Deze twee klachtonderdelen betreffen de opstelling van verweerder jegens de huidige advocaat van klager. De stukken in het dossier onderschrijven de klachtonderdelen en de Raad acht beide dan ook gegrond.

6.  MAATREGEL

6.1    Alle omstandigheden overziend acht de Raad de hierna te melden maatregel van schorsing passend en geboden. Een gedeelte daarvan zal voorwaardelijk worden opgelegd.

7.  BESLISSING

De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart de klachtonderdelen a., g. en h. gegrond;

-               verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-               legt aan verweerder als maatregel op schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 3 maanden, met bepaling dat van deze schorsing een periode van 1 maand niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de Raad van Discipline anders mocht bepalen omdat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging, en met bepaling dat de schorsing aanvangt op 5 augustus 2010 en slechts (door)loopt indien en voorzover verweerder niet uit andere hoofde is geschorst.

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. J.C van den Dries, mr. W.J. Hengeveld, mr. H.E. Meerman en mr. G.J. Schipper, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 5 juli 2010.

griffier                                                                                                       voorzitter

______________________________________________________________________________________________________________________________________