ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0903 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3304/09.136

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0903
Datum uitspraak: 14-06-2010
Datum publicatie: 02-08-2010
Zaaknummer(s): R. 3304/09.136
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp:
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. De door klager in het verzet aangevoerde gronden zijn voornamelijk een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht.

1.  VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1  Bij brief van 26 mei 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het dossier is op 7 september 2009 ontvangen door de Raad.

1.2  Bij beslissing van 28 september 2009 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is aan partijen verzonden op 29 september 2009.

1.3  Bij brief van 1 oktober 2009, door de Raad ontvangen op 5 oktober 2009, heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.5  Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 19 april 2010. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.

2. D E KLACHT EN HET VERZET

De klacht

2.1    Klager verwijt verweerder dat hij bij de behandeling van de zaak tot schade-vergoeding ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering geen beroep heeft  gedaan op het anticipatiegebod (ex artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering) in verband met het feit dat er in het dossier geen medische  verklaring of medisch rapport (over het toegebrachte letstel) aanwezig was.   Reeds daarom zou de rechtbank in raadkamer destijds al tot invrijheidstelling van klager hebben moeten besluiten. In de raadkamerfase is onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid van vrijspraak voor poging tot zware mishandeling vanwege het ontbreken van een artsenrapport. Klager meent dat een dergelijk rapport in strafvorderlijke zin wel opgemaakt had moeten worden. Indien verweerder in cassatie zou zijn gegaan, had dit mogelijk voor klager tot een schadevergoeding kunnen leiden. Klager verwijt verweerder in dat opzicht nalatigheid.

De gronden van het verzet

2.2    Verweerder had volgens klager voor twee ankers moeten gaan liggen en  schadevergoeding niet enkel op grond van artikel 89 Wetboek van           Strafvordering maar op basis van artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering  ook uit hoofde van onrechtmatige daad moeten vorderen althans klager op die           weg via de civiele rechter moeten wijzen.

3.    VERWEER

3.1 Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de rechtspraak van de Hoge Raad op het punt van de schadevergoeding            bestendig is; enkel bij vrijspraak van de volledige tenlastelegging of ontslag van  alle rechtsvervolging bestaat daarop aanspraak. Van anticipatie op het            aanhangige wetsvoorstel heeft de rechter niet willen weten. Tijdens de  raadkamerfase stelt verweerder nog niet de advocaat van klager te zijn  geweest zodat hetgeen in die fase - al dan niet - is geschied hem niet kan  worden verweten. Dat de schadevergoedingsvordering ook op onrechtmatige  daad had kunnen worden gebaseerd is volgens verweerder niet eerder aan de  orde geweest. Het staat klager volgens hem vrij die vordering alsnog in te  stellen, maar gezien de huidige stand van de rechtspraak valt daarvan niet veel  te verwachten.

4. BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1 Ge let op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de Raad de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter van 28 september 2009. De door klager in het verzet aangevoerde gronden zijn voornamelijk een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht. Dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter op 29 september 2009 heeft gegeven.

4.2 T en aanzien van de grondslag onrechtmatige daad, is de Raad van oordeel dat die niet in de rede ligt gelet op - onder meer - de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 april 2009, LJN: BI5932. Daarin is overwogen dat de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen naar vaste rechtspraak alleen dan onrechtmatig is indien zij geschiedt in strijd met de wet of met veronachtzaming van fundamentele rechtsbeginselen of als achteraf uit strafrechtelijke onderzoek blijkt dat de verdenking op grond waarvan het dwangmiddel is toegepast, ten onrechte heeft bestaan. Geen van die gevallen doet zich hier voor.

5.  BESLISSING

De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 14 juni 2010.