ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0896 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3409/10.39

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0896
Datum uitspraak: 05-07-2010
Datum publicatie: 02-08-2010
Zaaknummer(s): R. 3409/10.39
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verwijt van onzorgvuldig handelen doordien de advocaat in een procedure bij de rechter op een spoedige beslissing aandringt onder bijvoeging van een proces-verbaal van aangifte wegens mishandeling tegen de zoon van klager, die in de procedure geen partij is. De advocaat is binnen de hem toekomende vrijheid gebleven, waarbij mede in aanmerking genomen dat de advocaat van klager een kopie van de brief heeft gehad en daarop kon reageren. Verzet ongegrond.

  1.  VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1  Bij brief van 2 december 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze heeft het dossier op 3 maart 2010 aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 4 maart 2010.

1.2  Bij beslissing van 1 april 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 6 april 2010.

1.3 B ij brief van 15 april 2010, door de Raad ontvangen op 16 april 2010, heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4  Bij brief van 20 mei 2010 heeft klager stukken aan de Raad toegezonden en zijn standpunt toegelicht.

1.5 D e Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.6  Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 juni 2010. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.

2.  FEITEN

2.1  Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.

3.  DE KLACHT EN HET VERZET

3.1  Klager verwijt verweerder dat hij zich niet als een behoorlijk advocaat gedraagt, omdat hij zich onder meer door het gebruik van onwaarheden schuldig maakt aan smaad en laster jegens klager en zijn echtgenote.

3.2 I n het verzet heeft klager zijn bezwaar tegen verweerder gehandhaafd. Klager is van mening dat verweerder het brein is achter de familie N., die in N. onroerend goed, bouwbedrijven, campings e.d. bezit. Klager voelt zich aangetast in zijn rechten op grond van artikel 8 EVRM, zoals recht op eerbiediging van privéleven, familie, gezinsleden en zijn woning. Klager stelt voorts dat de heer N. zijn zoon met opzet heeft aangereden en dat verweerder zich daarom heeft bediend van een leugenachtig proces-verbaal.

Klager vraagt een schadevergoeding en verzoekt de Raad te bepalen dat verweerder aan het gerechtshof Amsterdam een excuusbrief schrijft.

4. B EOORDELING VAN HET VERZET

4.1  De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 4.1 heeft weergegeven.

4.2  De Raad verenigt zich ook verder met de beoordeling van de klacht door de plaatsvervangend voorzitter en maakt haar oordeel tot het zijne.

In de behandeling van het verzet is uitdrukkelijk aan de orde gekomen dat de klacht zich richt tegen de brief die verweerder aan het hof heeft gestuurd. Naar het oordeel van de Raad is in de behandeling van het verzet niet gebleken van feiten of omstandigheden die nopen tot een andere beoordeling van de klacht dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven.

Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat verweerder een kopie van zijn brief aan het hof aan de advocaat van klager heeft gestuurd. Daardoor is de advocaat van klager in de gelegenheid geweest om op de brief te reageren, ook in gedragsrechtelijke zin. Het is de Raad opgevallen dat verweerder zijn brief zonder voorafgaande instemming van de advocaat van klager aan het hof heeft gestuurd, hoewel de zaak in staat van wijzen was. De klacht heeft hierop echter geen betrekking.

4.3  Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

5.  BESLISSING

5.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 -                 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. A.A.J. Maat, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 5 juli 2010.

griffier                                                                                                       voorzitter