ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0893 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3389/10.19

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0893
Datum uitspraak: 05-07-2010
Datum publicatie: 02-08-2010
Zaaknummer(s): R. 3389/10.19
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verwijt dat de advocaat bij de verdediging van klager in een strafzaak in raadkamer niet heeft gewezen op de werking van artikel 67a lid 3 Sv. en niet heeft aangevoerd dat een medische verklaring in het dossier ontbrak. De belangenbehartiging is niet ontoereikend geweest. De advocaat heeft uitdrukkelijk gewezen op het artikel en in het dossier was informatie over het toegebrachte letsel voor handen. Verzet ongegrond.

1.  VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1  Bij brief van 29 oktober 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Deze heeft het dossier op 27 januari 2010 aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 28 januari 2010.

1.2  Bij beslissing van 24 februari 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 25 februari 2010.

1.3  Bij brief van 2 maart 2010, bij de Raad ontvangen op 4 maart 2010, heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.5  Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 juni 2010. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.

2.   FEITEN

2.1  Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.

3.  DE KLACHT EN HET VERZET

3.1  Klager verwijt verweerder dat hij bij de zitting(en) van de raadkamer gevangenhouding van de rechtbank niet heeft gewezen op het anticipatiegebod ex artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.), althans bij het beroep op artikel 67a lid 3 Sv. niet heeft aangevoerd dat er een medische verklaring ten aanzien van het door de aangever in de strafzaak opgelopen letsel ontbreekt. Klager is van mening dat het ontbreken van een wettige medische verklaring mogelijk zou hebben kunnen leiden tot invrijheidsstelling door de raadkamer van klager en dat dit ter sprake had moeten komen tijdens de raadkamerzittingen.

3.2  In het verzet heeft klager zijn bezwaar tegen verweerder gehandhaafd. Klager is het eens met de overweging van de voorzitter dat de medische verklaring later in de strafprocedure nog had kunnen worden toegevoegd aan het dossier, maar is van mening dat niet uitgesloten kan worden dat een medische verklaring voor verweerder ontlastende details bevat. Om die reden is het volgens klager van belang dat de verklaring ten spoedigste door de verdediging als bewijsstuk moet kunnen worden bekeken.

4.  BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1  Bij de beoordeling van het verzet staat voorop dat een advocaat voor het – in overleg met zijn client – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de client daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.2  Verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat hij bij de behandelingen in raadkamer uitdrukkelijk een beroep op artikel 67a lid 3 Sv. heeft gedaan, hetgeen ook blijkt uit de door verweerder overgelegde pleitnota.

4.3  Vaststaat dat verweerder ter gelegenheid van de raadkamerzittingen geen aandacht heeft besteed aan de mogelijke aanwezigheid of afwezigheid van een medische verklaring.

Met de plaatsvervangend voorzitter is de Raad van oordeel dat klager eraan voorbij ziet dat een medische verklaring in elk stadium van de procedure door het openbaar ministerie aan het strafdossier kon worden toegevoegd.

Daarbij komt, gelet op de inhoud van de pleitnota’s die verweerder bij gelegenheid van de raadkamerzittingen heeft gebezigd, dat er in het dossier kennelijk informatie was over het letsel dat door de klap was toegebracht, los van de omstandigheid of er een medische verklaring was. Verweerder heeft aan het letsel o.m. aandacht besteed door aan te voeren dat er niets scherps was aangetroffen in de woning (van klager) en dat uit de verklaringen niet bleek dat klager daadwerkelijk een scherp voorwerp had gehanteerd.

4.4  Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder de belangen van klager onjuist heeft behartigd. De Raad verenigt zich met het oordeel van de plv. voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het verzet is hierom ongegrond.

5. B ESLISSING

5.1  De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 -  verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. A.A.J. Maat, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 5 juli 2010.

griffier                                                                                                       voorzitter