ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0890 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3330/09.162

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0890
Datum uitspraak: 26-04-2010
Datum publicatie: 02-08-2010
Zaaknummer(s): R. 3330/09.162
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweester dat zij in een procedure onjuiste informatie heeft verstrekt.   Verzet ongegrond.

1.  VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1  Bij brief van 29 april 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is bij de Raad binnengekomen op 13 oktober 2009.

1.2  Bij beslissing van 2 november 2009 heeft de voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.  De beslissing is aan partijen verzonden op 2 november 2009.

1.3  Bij brief van 12 november 2009 heeft klager verzet ingesteld tegen deze beslissing.

1.4  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet op het kantoor van de griffier ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.5  Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 15 februari 2010, waarbij partijen zijn verschenen.

1.6  Bij brief van 19 februari 2010 heeft de Raad verweerster verzocht om toezending van de in de door har overgelegde stukken genoemde pleitnota, overgelegd bij het pleidooi bij het hof. Op 26 februari 2010 heeft de Raad de pleitnota van verweerster, alsmede de andere bijlagen bij haar brief van 16 juni 2009 toegezonden in het kader van het Dekenonderzoek, ontvangen.

2. F EITEN

2.1  Uit de stukken blijkt het volgende:

-  Verweerster heeft in een procedure de belangen behartigd van de wederpartij van klager, W. BV.

-  De heer H. van W. BV. heeft klager bij brief van 9 oktober 2001 onder meer geschreven:

“In ons gesprek is aangegeven dat wij u adviseren de planning niet te beëindigen maar te continueren….”

-  Klager heeft de cliënte van verweerster in rechte betrokken en heeft in die procedure zich op het standpunt gesteld dat hij onjuist is voorgelicht over een door de cliënte van verweerster aan klager verstrekt financieel plan.

- I n de betreffende civiele procedure hebben getuigenverhoren plaatsgevonden en is pleidooi gehouden.

De heer H. heeft tijdens het getuigenverhoor onder meer verklaard:

“Ik heb de heer en mevrouw V. (klager en diens echtgenote: red) ook niet tijdens telefoongesprekken geadviseerd in die zin dat ik voor hen een keuze heb gemaakt. In die betekenis was ik niet een adviseur. Ik gaf opties, waaruit men kon kiezen.

Ik heb de heer en mevrouw V. nooit schriftelijk geadviseerd. Wel heb ik hen een brief geschreven aan aanleiding van de klacht, en waarom die klacht niet door W. werd gehonoreerd. Als ik mij goed herinner heb ik in die brief ook weer de scenario’s geschetst en aangeboden te helpen bij het maken van de keuze.

3.  DE KLACHT EN HET VERZET

3.1  Klager verwijt verweerster, dat zij in de rechtszaal “klinkklare leugens” heeft verteld, door te stellen dat haar cliënte klager had gewaarschuwd voor de risico’s van de pensioenvoorzieningen en dat haar cliënte klager had geadviseerd het pensioenplan te liquideren.

3.2  In het verzet wijst klager op een brief van 9 oktober 2001 van W. BV en het daarin genoemde advies, te weten niet te liquideren. Klager wijst op de tegenstrijdigheid van dit advies en hetgeen in de procedure door verweerster namens haar cliënte naar voren is gebracht.

4 BEOORDELING VAN HET VERZET  

4.1  Verweerster heeft door tijdens het gehouden pleidooi te suggereren dat er door W.BV. advies gegeven aan klager om de planning te liquideren en niet aan te geven dat er aan klager twee scenario’s geschetst zijn en hem de keuze is gegeven voor één van beide te kiezen, een eenzijdig beeld van de zaak geschetst.

4.2  Gelet op het feit dat de brief van 9 oktober 2001 en de getuigenverklaringen bij het hof en de advocaat van klager bekend waren, is niet gebleken dat door de wijze waarop verweerster de belangen van haar cliënte heeft behartigd op ontoelaatbare wijze de belangen van klager heeft geschaad.

4.3  Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd leidt derhalve niet tot een ander oordeel dan de voorzitter in diens beslissing van 2 november 2009 heeft gegeven. De Raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne.

4.4 H et verzet is ongegrond.

5  BESLISSING

5.1  De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 -  verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. J.C. van den Dries, mr. W.J. Hengeveld, mr. H.E. Meerman, leden, en mr. A.H. van Haga, griffier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 26 april 2010.

griffier                                                                                               voorzitter