ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0509 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3158/08.190

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0509
Datum uitspraak: 08-02-2010
Datum publicatie: 15-04-2010
Zaaknummer(s): R. 3158/08.190
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:   Op naam van een cassatie-advocaat een dagvaarding opstellen en uitbrengen, zonder dat deze advocaat hiervan op de hoogte is, is niet zorgvuldig. De cliënt niet onverwijld informeren over gemaakte beroepsfouten is ook niet zorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar.

 PROCEDUREVERLOOP

1.1                Bij brief van 18 maart 2008 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven    onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 24 november 2008.

1.2                De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3                De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 14 december 2009. Ter zitting zijn namens klager, mr. V.M. Weski, advocaat te Rotterdam, de gevolmachtigde van klager, en verweerder verschenen.

FEITEN

2.1                Klager heeft van een autohandelaar een personenauto gekocht die, naar later bleek, “omgekat” was. De auto is in beslag genomen en klager heeft  daardoor schade geleden.

2.2                Klager heeft jegens de autohandelaar terzake van wanprestatie ontbinding van de koopovereenkomst en terugbetaling van de koopprijs gevorderd.

2.3                De Rechtbank Den Bosch heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen.

2.4                Het Hof Den Bosch heeft in appèl geoordeeld dat een en ander niet aan de autohandelaar kon worden toegerekend en heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd.

2.5                Verweerder heeft op 21 november 2006 de opdracht van klager aanvaard om beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest van het Hof voornoemd en daarvoor de behandeling van het dossier van mr. van H., juridisch adviseur van klager, overgenomen.

2.6               Verweerder heeft bij brief van 21 november 2006 de opdracht schriftelijk bevestigd en behalve zijn uurtarief van € 190,-- te vermeerderen met 6% kantoorkosten en BTW ook vastgelegd met welke andere kosten klager rekening moest houden, zoals de kosten van een procureur in Den Haag die hij diende in te schakelen en het griffierecht.

2.7               Voorts heeft verweerder aan klager bevestigd dat betaling van een bedrag van € 5.000,-- was afgesproken voor het inlezen van het dossier.

2.8               Bij arrest van 13 april 2007 heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de aanhangigheid van de zaak is vervallen.

2.9                Uit voornoemd arrest volgt dat de wederpartij van klager op 5 december 2006 is gedagvaard om ter zitting van de Hoge Raad van 22 december 2006 te verschijnen, dat vervolgens is verzuimd de zaak tijdig ter rolle te doen inschrijven, dat bij een herstelexploit van 18 januari 2007 de wederpartij is opgeroepen om te verschijnen ter rolle van 16 februari 2007 en dat mr. drs. G., de door verweerder ingeschakelde Haagse advocaat, op die dag de dagvaarding heeft doen inschrijven en verstek heeft gevraagd tegen de niet-verschenen gedaagde. Ten aanzien daarvan heeft de Hoge Raad overwogen dat het vervallen van de aanhangigheid van de zaak als gevolg van het verzuim de dagvaarding tijdig in te dienen ter inschrijving op de rol van de bij dagvaarding aangezegde rechtsdag kan worden hersteld door binnen 14 dagen na de in de dagvaarding vermelde roldatum een herstelexploit uit te brengen met oproeping tegen een nieuwe rechtsdag.

2.10             Het exploit van 18 januari 2007 is niet binnen deze termijn uitgebracht, zodat de aanhangigheid van de zaak is vervallen.

2.11            Mr. G. heeft bij brief van 13 juni 2007 een kopie van het arrest aan verweerder gezonden.

2.12            Verweerder heeft op 20 november 2007 het dossier aan de opvolgend advocaat van klager gestuurd.

KLACHT

3.             Klager verwijt verweerder de wijze waarop hij zijn belangen heeft behartigd in een cassatieprocedure. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder, dat hij:

a)     de behandeling van de cassatie heeft uitbesteed aan mr. G. te ’s-Gravenhage;

b)     de dagvaarding niet tijdig heeft ingediend ter inschrijving op de rol, hetgeen heeft geleid tot vervallen verklaring van de zaak en dat hij dit niet aan klager heeft medegedeeld;

c)      het herstelexploit niet tijdig heeft betekend en dit niet tijdig aan klager heeft medegedeeld;

d)     geweigerd heeft het dossier af te geven aan de opvolgend advocaat;

e)     pas bij brief van 16 november 2007 het arrest heeft ontvangen van de Hoge Raad hetwelk was gewezen op 13 april 2007;

f)        een aanzienlijk bedrag voor de cassatieprocedure aan klager in rekening heeft gebracht zonder enig resultaat voor klager te bereiken.

VERWEER

4.                 Verweerder heeft ter verweer -zakelijk weergegeven- het volgende

               aangevoerd:

Ten aanzien van de klachtonderdelen a t/m f

4.1           Verweerder heeft gesteld dat hij op 21 november 2006 de opdracht heeft aanvaard van klager om beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest van het Gerechtshof Den Bosch van 5 september 2006. Begin december 2006 heeft verweerder mr. D., advocaat te ’s-Gravenhage, verzocht als zijn “procureur in cassatie” op te treden en heeft hij vervolgens aan hem de uitgebrachte cassatiedagvaarding gezonden. Op 18 januari 2007 is klager door de secretaresse van mr. D. in kennis gesteld van het feit dat mr. D. niet wilde of kon optreden als advocaat, zodat hij met bekwame spoed een herstelexploit heeft laten uitbrengen. Verweerder heeft gesteld dat hij klager onverwijld in kennis heeft gesteld van het arrest van de Hoge Raad, namelijk op 18 juni 2007, nadat hij zelf op 14 juni 2007 het arrest van mr. G. had ontvangen. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij het gehele dossier op de kortst mogelijke termijn aan de opvolgend advocaat van klager heeft overgedragen. Verweerder heeft klager schriftelijk bevestigd dat hij het griffierecht en de kosten van de ingeschakelde advocaat moest betalen. Klager heeft een gedeelte van het griffierecht voldaan, maar geweigerd de voorschotnota van mr. G. en de kosten van het uitbrengen van het herstelexploit te voldoen.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en c

5.1                De Raad ziet aanleiding de klachtonderdelen a tot en met c gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder klager heeft geïnformeerd over de noodzaak een cassatie advocaat in te schakelen. De Raad acht zulks onzorgvuldig. De Raad stelt ambtshalve vast dat verweerder op naam van een cassatie-advocaat een dagvaarding heeft opgesteld en uitgebracht zonder dat deze cassatie-advocaat daarvan op de hoogte was. De Raad is van oordeel dat een dergelijke handelwijze een zorgvuldig handelend advocaat niet betaamt. De Raad stelt voorts vast dat er twee beroepsfouten aan verweerder zijn toe te rekenen, te weten het niet tijdig laten inschrijven van de dagvaarding op de rol en vervolgens het niet binnen de daartoe gestelde termijn een herstelexploit laten uitbrengen. Verweerder heeft deze fouten niet betwist. Niet is komen vast te staan dat verweerder deze gemaakte fouten onverwijld ter kennis heeft gebracht aan klager, hetgeen wel op zijn weg lag. Verweerder heeft derhalve gedragsregels 8 en 9 geschonden. Deze klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.2                De Raad acht dit klachtonderdeel gegrond voorzover verweerder met betrekking tot het niet-afgeven van het dossier een beroep heeft gedaan op de niet-betaling van klager van zijn declaraties dan wel die van door verweerder ingeschakelde derden.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

5.3                De Raad stelt vast dat mr. G. (die in het herstelexploit van 18 januari 2007 als cassatie-advocaat wordt opgevoerd) bij brief van 13 juni 2007 aan verweerder heeft geschreven dat hij die dag het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007 had ontvangen. Uit de stukken volgt dat verweerder bij brief van 18 juni 2007 het betreffende arrest aan klager heeft gezonden. De Raad is van oordeel dat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat het aan verweerder te wijten is dat het arrest pas twee maanden, nadat dit door de Hoge Raad is gewezen, aan mr. G. is gezonden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

5.4                De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over een vordering houdende terugbetaling van een als voorschot betaald bedrag dan wel een vordering tot schadevergoeding. Een dergelijke vordering dient aanhangig te worden gemaakt bij de civiele rechter. De Raad begrijpt dat klager met dit klachtonderdeel terugbetaling van het voorschot dan wel schadevergoeding van verweerder vordert. Dit klachtonderdeel is dan ook niet-ontvankelijk.

MAATREGEL

6.            Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen en meer in het bijzonder de opeenstapeling van ernstige fouten en het feit dat verweerder ter zitting geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in de onjuistheid van zijn handelen, acht de Raad de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing van een maand passend en geboden.

BESLISSING

7.         De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

                        -          verklaart de klachtonderdeel e ongegrond en f niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen a tot en met d gegrond en legt terzake aan verweerder op de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van een maand ingaande na een eventuele andere en/of lopende schorsing die aan verweerder is opgelegd.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2010.

griffier                                                                                                           voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.