ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0489 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.3298/09.130

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0489
Datum uitspraak: 01-03-2010
Datum publicatie: 15-04-2010
Zaaknummer(s): R.3298/09.130
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Door advocaat gestelde afspraak tot declareren in plaats van definitieve toevoeging vragen (na voorwaardelijke toevoeging) niet schriftelijk bevestigd. Werkzaamheden ten onrechte gedeclareerd en een geïncasseerd bedrag ten onrechte ter verrekening in depot gehouden. Klacht gegrond. Berisping

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 6 februari 2006 hebben klagers een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, hierna: de Deken.

1.2 De Deken heeft bij brief van 22 mei 2006 aan partijen meegedeeld dat de behandeling van de klacht werd aangehouden tot na ontvangst van informatie van verweerder over de uitkomst van de door hem te voeren bezwaarprocedure in verband met verleende voorwaardelijke toevoegingen.

1.3 Omstreeks december 2008 heeft de Deken van verweerder een kopie ontvangen van een beslissing van de Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, d.d. 30 september 2008. Daarin werd een beroep van verweerder tegen de weigering van intrekking van de toevoegingen ongegrond verklaard. De Deken heeft klagers van deze beslissing in kennis gesteld bij brief van 8 decem

ber 2008 met het verzoek hem mee te delen of het dossier door hem gesloten kon worden.

1.4 Bij brief van 1 februari 2009 hebben klagers hun klacht bij de Deken voortgezet.

Hierna heeft verweerder gereageerd bij brief van 20 februari 2009. Vervolgens hebben klagers hierop gereageerd bij brief van 2 maart 2009. Verweerder heeft op laatstgenoemde brief gereageerd bij brief van 26 maart 2009.

1.5 De deken heeft het dossier aan de Raad gestuurd op 2 september 2009.

1.6 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.7 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 4 januari 2010. Ter zitting zijn klagers verschenen, vergezeld van mr. W.M. Bouman, advocaat te Rotterdam. Verweerder is verschenen.

FEITEN

2.1 Omstreeks 2003 heeft verweerder klagers bijgestaan in een arbeidsgeschil.

2.2 Terzake van de rechtsbijstand heeft verweerder drie toevoegingen aangevraagd. Twee toevoegingen zijn voorwaardelijk verleend. De derde toevoeging is niet verleend.

2.3 Op 2 juni 2003 heeft verweerder een bedrag van – afgerond - € 10.000,-- ten behoeve van klagers ontvangen van de wederpartij. Enkele dagen daarna heeft verweerder een bedrag van € 3.500,-- aan klagers overgemaakt. Een bedrag van – afgerond - € 6.500,-- heeft verweerder in depot gehouden.

2.4 In een e-mail van 18 augustus 2005 heeft verweerder onder meer het volgende aan klagers meegedeeld:

Ik zou er de voorkeur aan geven de zaak op betalende basis af te wikkelen nu de vergoeding op toevoegingsbasis niet bepaald riant is. Ik wil jullie in dat geval wel tegemoet komen door een gematigd tarief van ? 120,--- ex btw te rekenen.”

2.5 In een e-mail van 2 september 2005 hebben klagers aan verweerder meegedeeld dat zij zijn afrekening hadden ontvangen en dat zij daarmee niet akkoord gingen, daar de rekening hoger was dan volgens een eerder voorstel van verweerder.

2.6 In het verweer naar aanleiding van de klacht van 6 februari 2006 heeft verweerder onder meer het volgende gesteld:

Tot slot deel ik u mede dat ik heden de beide toevoegingen die voor de zaak zijn afgegeven ter mutatie aan de Raad heb gezonden met in kopie bijgaande begeleidende brief. Het doel daarvan is om duidelijkheid te krijgen over de vraag of de mogelijkheid van omzetting van de toevoegingen in een definitieve toevoeging aanwezig is.

De beslissing van de Raad op het verzoek tot mutatie kan vanzelfsprekend van belang zijn bij de beoordeling van de klacht van de heer en mevrouw W. (red.). Ik zal u dan ook van die beslissing op de hoogte stellen.”

2.7 Bij brief van 7 maart 2006 heeft verweerder de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) verzocht de voorwaardelijke toevoegingen in te trekken.

2.8 Bij besluit van 12 februari 2007 heeft de RvR besloten de voorwaardelijke toevoegingen om te zetten in definitieve toevoegingen. Tegen dit besluit heeft verweerder een bezwaarschrift ingediend.

2.9 Bij besluit van 8 augustus 2007 heeft de RvR de bezwaren ongegrond verklaard.

2.10 Tegen laatstgenoemd besluit heeft verweerder op 25 september 2007 beroep ingesteld. Dit beroep is door de Rechtbank ’s-Gravenhage bij beslissing van 30 september 2008 ongegrond verklaard.

KLACHT

3.1 De klacht houdt in dat verweerder zijn werkzaamheden op betalende basis heeft gedeclareerd en verrekend zonder dat daaraan afspraken ten grondslag lagen, terwijl gefinancierde rechtsbijstand voor klagers mogelijk was.

VERWEER

4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Tot zijn verweer heeft verweerder bij de deken een beroep gedaan op het ne bis in idem beginsel op de grond dat klagers een eerdere zelfde klacht zouden hebben ingetrokken. Ter zitting heeft verweerder dit onderdeel van zijn verweer ingetrokken, zodat het geen verdere bespreking behoeft.

5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat, wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dat schriftelijk dient vast te leggen. Daarenboven geldt de algemene regel dat de advocaat, waarnodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt dient te bevestigen.

5.3 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting hebben partijen een verschillende lezing van de bespreking die op of omstreeks 26 augustus 2005 ten kantore van verweerder is gehouden.

Verweerder heeft gesteld dat in die bespreking is afgesproken dat de werkzaamheden zouden worden afgewikkeld op betalende basis en niet op basis van de toevoegingen (die voorwaardelijk verleend waren). Verweerder beroept zich hierbij op e-mails van 10 augustus en 18 augustus 2005 van respectievelijk aan klagers en een e-mail van klagers van 2 september 2005.

Klagers hebben gesteld dat zij in dat gesprek akkoord zijn gegaan met afwikkeling op betalende basis omdat verweerder hen meedeelde dat zij niet in aanmerking kwamen voor definitieve toevoegingen.

5.4 Op grond van de aangehaalde regels had het op de weg van verweerder gelegen om de in zijn visie gemaakte afspraak in het gesprek schriftelijk aan klagers te bevestigen.

Ten overvloede wordt overwogen dat de e-mail van klagers van 2 september 2005 niet als zodanige bevestiging kan worden beschouwd nu de inhoud daarvan niet onverenigbaar is met het standpunt van eisers. Hun bezwaar tegen de rekening hield verband met hun stelling dat verweerder meer in rekening had gebracht dan hij in het gesprek had meegedeeld en dit bezwaar doet geen afbreuk aan de lezing van klagers omtrent de inhoud van het gesprek.

5.5 Daar verweerder nalatig is geweest in het schriftelijk vastleggen van de inhoud van het meergenoemde gesprek moet het ervoor gehouden worden dat klagers niet uitdrukkelijk hebben ingestemd met het achterwege laten van het indienen van de voorwaardelijke toevoegingen voor omzetting in definitieve toevoegingen.

Schriftelijke vastlegging van een dergelijke afspraak lag te meer voor de hand daar reeds voorwaardelijke toevoegingen verleend waren.

5.6 Gebleken is dat verweerder op 2 juni 2003 een bedrag van € 10.000,-- van de wederpartij ten behoeve van klagers heeft ontvangen. Verweerder heeft gesteld dat hij in overleg met klagers een bedrag van € 3.000,-- aan hen heeft doorbetaald. Dit betekent dat verweerder € 7.000,-- onder zich heeft gehouden. Ter zitting is aan de orde gekomen dat verweerder dit bedrag nog steeds onder zich heeft.

Klagers hebben hier tegenover gesteld dat verweerder, nadat hem diverse keren daarom gevraagd was, een bedrag van € 3.500,-- aan hen heeft overgemaakt en de rest onder zich heeft gehouden. Volgens klagers hebben zij toen gedacht dat zijn handelen correct was.

Ook op dit punt is niet gesteld of gebleken dat verweerder de door hem gestelde instemming van klagers met verrekening van het geïncasseerde bedrag – overigens op een moment dat er nog geen enkele declaratie van verweerder lag – schriftelijk heeft bevestigd.

Gelet op de stelling van klagers moet het er daarom voor gehouden worden dat verweerder niet heeft gehandeld overeenkomstig de regel dat de advocaat zijn declaratie slechts mag verrekenen met gelden die hij in depot houdt voor de cliënt voor zover de cliënt daarmee instemt.

5.7 Gelet op het voorgaande is de klacht gegrond. Uit het dossier blijkt dat de toevoegingen, na bezwaar en beroep van verweerder, definitief zijn geworden.

5.8 De Raad acht geen termen aanwezig het verzoek van klagers tot toepassing van artikel 48b Advocatenwet te honoreren. Daargelaten of klagers schade hebben geleden, gaat de Raad, zoals hierna bij de maatregel wordt overwogen, er van uit dat verweerder ertoe overgaat de in depot gehouden gelden met rente aan klagers te betalen.

5.9 De onderhavige beslissing berust op de artikelen 46 en 48 Advocatenwet.

MAATREGEL

6.1 De Raad gaat er gezien de gegrondverklaring van uit dat verweerder binnen twee weken na de onderhavige beslissing ertoe overgaat om aan klagers de ten onrechte in depot gehouden gelden, vermeerderd met rente, te betalen.

De Raad is van oordeel dat het gaat om ernstige vergrijpen, waarbij in aanmerking is genomen dat klagers onbetwist hebben aangevoerd dat zij destijds, onder meer door het faillissement van de werkgever, financieel aan de grond zaten en verweerder niettemin ten onrechte gelden ter verrekening onder zich heeft gehouden.

De Raad acht de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

BESLISSING

7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt als maatregel op een berisping.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. P.S. Kamminga, mr. A.A.J. Maat, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 1 maart 2010.

griffier voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.