ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0453 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3247/09.79

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0453
Datum uitspraak: 11-01-2010
Datum publicatie: 08-04-2010
Zaaknummer(s): R. 3247/09.79
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Handelen in strijd met de verplichting tot nauwgezetheid en onzorgvuldigheid in financiele aangelegenheden.

 PROCEDUREVERLOOP

1.1             Bij brief van 3 juni 2008 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 20 mei 2009.

1.2             De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3             De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 9 november 2009. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.

FEITEN

2.1      Verweerder beoefende tot eind 1999 de praktijk uit ten kantore van Z te X.

2.2      Via zijn praktijkvennootschap was verweerder vennoot van de maatschap Z.

2.3      Begin 2000 is verweerder overgestapt naar het kantoor V te X.

2.4      Van dit kantoor was klager via zijn praktijkvennootschap toen medevennoot.

2.5      De maatschap Z is eind 1999 ontbonden en in vereffening gegaan.

2.6      Op 1 september 2003 is klager uit de maatschap V. getreden en toegetreden tot een ander kantoor.

2.7      Op 19 mei 2006 heeft klager namens de Stichting Vereffening Z een klacht ingediend tegen verweerder. Die klacht had betrekking op een zaak die verweerder in 1996 bij Z heeft behandeld ten behoeve van zijn cliënte C.

2.8      In verband met een dreigend bunkerbeslag heeft C een bedrag van

$ 45.000 op de derdengeldenrekening van Z overgemaakt. Vervolgens heeft verweerder aan de wederpartij van C een bankgarantie doen stellen.

2.9    Eind december 1999 is een bedrag van $ 45.000 plus rente overgemaakt van de derdengeldenrekening Z naar die van V.

2.10    Verweerder heeft eind 2000 desgevraagd aan de accountants van de stichting vereffening Z meegedeeld dat het bedrag van $ 45.000 plus rente werd gehouden tot zekerheid voor de bank, die de betreffende garantie had afgegeven.

2.11    In 2001 is de zaak van C en haar wederpartij geregeld, als gevolg waarvan de bank het bedrag van de garantie aan de wederpartij heeft betaald.

2.12    De bank zocht vervolgens verhaal bij Z en de Stichting Vereffening Z en heeft zich in dat kader tot verweerder gewend die inmiddels de gelden van de derdengeldenrekening van V. naar zijn eigen holding had laten overmaken op of omstreeks 8 januari 2002.

2.13    In december 2004 is een vaststellingsovereenkomst tussen klager en V. tot stand gekomen waarin, voor zover in deze relevant is bepaald dat: “Partijen zien jegens elkaar af van het indienen van klachten of bezwaren (in de ruimste zin des woords) die de maatschapsverlating (in ruime zin) betreffen.”

2.14    Tussen de Stichting Vereffening Z en verweerder is een regeling tot stand gekomen na een arbitraal vonnis, waarin (de praktijkvennootschap van) verweerder is veroordeeld tot betaling aan de Stichting Vereffening Z van het garantiebedrag van zijn voormalige cliënte vermeerderd met de kosten.

2.15    Bij brief van 5 december 2007 heeft de Stichting Vereffening Z de klacht tegen verweerder integraal ingetrokken.

2.16    Klager heeft op 28 mei 2008 op persoonlijke titel een klacht tegen verweerder ingediend.

KLACHT

3.      Klager verwijt verweerder dat hij het vertrouwen in de advocatuur en in het bijzonder zijn verplichting tot nauwgezetheid en onzorgvuldigheid in financiële aangelegenheden heeft geschonden, dit alles met de bedoeling om zich gelden wederrechtelijk toe te eigenen die aan cliënten toebehoorden. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder, dat hij:

a.     de maatschap Z, hierna Z, jegens een bank heeft verbonden zonder medeweten of toestemming van die maatschap;

b.     zekerheid, gesteld voor de cliënte voor wie verweerder de maatschap Z tot onderborg had gesteld, heeft meegenomen en aan zichzelf heeft toegeëigend;

c.     zijn praktijkvennootschap heeft “leeggehaald” en zijn praktijkvennootschap niet heeft laten voldoen aan het jegens haar gewezen arbitraal vonnis;

d.     een bedrag van $ 47.755,09 op of omstreeks 8 januari 2002 van de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor V. heeft laten overschrijven op een rekening van de houdster maatschappij van verweerder H B.V.. Het betrof hier het door rente aangegroeide equivalent van een bedrag van $ 45.000,00 dat een voormalig cliënte (inmiddels in liquidatie) van verweerder ooit in 1996 in een zaak onder de Stichting Derdengelden van verweerder, toen nog werkzaam bij Z, had gestort. Deze voormalige cliënte wist niets van deze betaling en had daar ook geen toestemming voor gegeven. Ook het bestuur van de Stichting Derdengelden waartoe klager behoorde is van de betaling onkundig gehouden. De betaling is onbevoegd, namelijk niet door twee bestuursleden van de stichting, verricht;

VERWEER

4.         Verweerder heeft de verwijten van klager als feitelijk onwaar ontkend en betwist. Voorts heeft verweerder betwist dat klager de klachten van de Stichting Vereffening Z kan overnemen onder het stellen van een eigen belang. Ten slotte meent verweerder dat de klacht van klager tardief is. Verweerder heeft ten slotte een beroep gedaan op de door hem overgelegde vaststellingsovereenkomst van 30 december 2004 en wel paragraaf 15 die als volgt luidt: “Partijen zien jegens elkaar af van het indienen van klachten of bezwaren (in de ruimste zin des woords) die de maatschapsverlating (in ruime zin) betreffen.”.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van klachtonderdeel a, b en c

5.1      De Raad ziet aanleiding de klachtonderdelen a, b en c gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Raad van oordeel dat klager geen eigen belang heeft bij deze klachtonderdelen, die klager overigens eerder als gemachtigde voor de Stichting Vereffening Z had ingediend. De Raad is voorts van oordeel dat klager er beter aan had gedaan de wens van zijn cliënte om de klachten tegen verweerder niet door te zetten te respecteren in plaats van deze klacht op eigen naam voort te zetten. De betreffende klachtonderdelen hebben alle betrekking op de rechtsverhouding tussen verweerder en zijn vennootschap(pen) enerzijds en zijn vroegere vennoten van de maatschap Z en/of de Stichting Vereffening Z anderzijds. Bij deze rechtsverhouding was klager niet betrokken en had hij geen enkel eigen belang. Klager heeft zulks ook niet gesteld dan wel aannemelijk gemaakt.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.2       De Raad is van oordeel dat klager bij dit klachtonderdeel wel een eigen belang heeft nu hij ten tijde van de litigieuze handeling bestuurder was van de Stichting Beheer Derdengelden. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Raad het aannemelijk dat verweerder het bestuur van de betreffende stichting ten tijde van de transactie onvoldoende heeft geïnformeerd door de administratie opdracht tot overboeking van het betreffende bedrag aan de persoonlijke vennootschap van verweerder te geven. De Raad is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen, toen hij de administratie opdracht gaf het betreffende bedrag van de Stichting Beheer Derdengelden naar zijn praktijkvennootschap over te maken, een nadere toelichting te verstrekken aan de bestuurders van de Stichting Beheer Derdengelden, nu de mogelijkheid bestond dat klager zich in zijn hoedanigheid van bestuurder op enig moment voor de betreffende overboeking zou moeten verantwoorden. Hoewel de gedraging van klager plaatsvond in 2002 acht de Raad de inmiddels verstreken termijn niet zodanig dat klager niet meer in zijn klacht zou kunnen worden ontvangen. Verweerder kon en mocht er niet vanuit gaan dat over deze kwestie niet meer geklaagd kon worden, gegeven het ook al jarenlang slepende dispuut tussen klager en verweerder. Niet aannemelijk is geworden dat verweerder door het tijdsverloop in zijn belangen is geschaad. Het beroep op de vaststellingsovereenkomst faalt nu beide partijen, naar de Raad ambtshalve bekend is, elkaar met klachten (blijven) bestoken. Dit klachtonderdeel is gegrond.

MAATREGEL

6.         Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de Raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

7.         De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 -          verklaart de klachtonderdelen a, b en c ongegrond en klachtonderdeel d gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2010.

griffier                                                                                                           voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.