ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0451 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3256/09.88

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0451
Datum uitspraak: 11-01-2010
Datum publicatie: 08-04-2010
Zaaknummer(s): R. 3256/09.88
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Misleiding van kantoorgenoot is niet komen vast te staan.

PROCEDUREVERLOOP

1.1             Bij brief van 10 juli 2008 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 3 juni 2009.

1.2             De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3             De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 9 november 2009. Ter zitting is klager verschenen. Namens verweerder is mr. R.J.R.M. de Bok, advocaat te Rotterdam, verschenen.

FEITEN

2.1             Klager heeft mede namens zijn praktijkvennootschap, I. B.V., een negental klachten ingediend tegen negen vennoten van de maatschap L. , welke klachten deels bij de Deken te Breda zijn ingediend voor wat betreft de Bredase advocaten en deels bij de Rotterdamse Deken voor wat betreft de Rotterdamse advocaten, dit vanwege het feit dat de maatschap L. zowel in Breda als in Rotterdam kantoor houdt.

2.2             Met alle advocaten heeft klager een geschil. Dat geschil gaat onder meer over de vraag of de maatschapsovereenkomst met klager juridisch is beëindigd en zo ja wanneer, als ook over de afrekening tussen klager en de andere vennoten. Ter zake van dit laatste geschil is een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt. Onderwerp van deze arbitrage is de financiële afwikkeling veroorzaakt door het vertrek van klager bij L..

2.3             Verweerder is via zijn praktijkvennootschap partner in de maatschap L. gevestigd te Rotterdam. Vanaf 1 september 2003 was klager via zijn praktijkvennootschap lid van deze maatschap.

2.4             Per 1 september 2006 is klager toegetreden tot maatschap S. te Rotterdam, van waaruit hij momenteel de praktijk uitoefent.

KLACHT

3.         Klager verwijt verweerder, dat hij:

a.     in zijn hoedanigheid van toenmalig vennoot in een vergadering op 5 juni 2006 de door mr. B. opgestelde concept-jaarstukken zou hebben besproken in afwezigheid van klager. Deze jaarstukken delen een andere partner ten onrechte een vol winstaandeel toe, terwijl deze partner zijn omzettarget niet had gehaald. Tijdens deze vergadering was het vereiste quorum niet aanwezig. Desondanks werden er notulen opgesteld, waaruit blijkt dat de opgemaakte jaarstukken zijn goedgekeurd. Klager heeft gesteld dat de jaarstukken valselijk door mr. B. zijn opgesteld en goedgekeurd. Achter de rug van klager om is getracht om een valse jaarrekening op te stellen met het enkele doel de praktijkvennootschap van klager financieel te benadelen;

b.     zonder opzegging en zonder toestemming van klager en/of zijn instemming en zonder de in de maatschapsovereenkomst gestelde vereisten is er een beëindigingovereenkomst opgesteld en namens de praktijkvennootschap van klager door mr. B. ondertekend. Verweerder heeft het stuk ondertekend blijkbaar met het doel dit stuk als echt en onvervalst te (laten) gebruiken. Het past een advocaat niet om een vals stuk op te maken en dit (namens een beroepsvennoot) te ondertekenen. Het vertrouwen in de advocatuur wordt daarmee geschaad.

VERWEER

4. Verweerder heeft ter verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1      Verweerder heeft gesteld dat de klachten van klager alle betrekking hebben op de onderlinge afrekeningen en de tussen de vennoten tot stand gekomen beëindigingsovereenkomst. Door klager is niet aangetoond dat in deze zaak grenzen zijn overschreden die zouden kunnen leiden tot de ontvankelijkheid of toepasselijkheid van het tuchtrecht. Het tuchtrecht gaat niet over civiele geschillen. Verweerder heeft gesteld dat uit de klachtomschrijving niet blijkt van enige persoonlijke handeling of gedraging van verweerder.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2      Uit de omschrijving van dit klachtonderdeel valt niet op te maken dat verweerder enige handtekening heeft geplaatst of de beëindigingovereenkomst heeft opgesteld en dat het hem bekend zou zijn dat dit stuk niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen tussen partijen is afgesproken.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van klachtonderdelen a

5.1             Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is onvoldoende aangetoond of anderszins komen vast te staan dat de jaarstukken vals zijn noch daargelaten dat deze door een andere advocaat zouden zijn opgesteld. Zolang dat niet is aangetoond of is komen vast te staan, is het verwijt dat verweerder daarvan geprofiteerd heeft, niet juist. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.2             De Raad is van oordeel dat het gestelde onder klachtonderdeel b, indien juist, het vertrouwen in de advocatuur schaadt en dus tuchtrechtelijk laakbaar is. Aan de Raad is echter niet gebleken dat verweerder de betreffende akte, de zogenaamde beëindigingovereenkomst, heeft opgesteld en getekend. De ter zitting door klager geschetste gang van zaken met betrekking tot de beëindigingovereenkomst leidt er niet toe dat het stuk valselijk zou zijn opgemaakt. De beëindigingovereenkomst is aan klager gezonden met een de begeleidend briefje met de tekst: “bijgaand de overeenkomst met aanpassingen, ik vertrouw je ermee akkoord”. Door klager is derhalve onvoldoende onderbouwd dat er een stuk is opgesteld dat valselijk is getekend en dat verweerder ter zake een verwijt zou kunnen worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING

6.         De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

            -           verklaart de klachtonderdelen a en b ongegrond

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2010.

griffier                                                                                                           voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.