ECLI:NL:TADRSGR:2009:YA0469 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3257/09.89

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2009:YA0469
Datum uitspraak: 02-11-2009
Datum publicatie: 10-03-2010
Zaaknummer(s): R. 3257/09.89
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Dagvaarding door advocaat als van advocatenmaatschap van een andere advocaat, die eigenaar is van een praktijk B.V. die deelneemt in een advocatenmaatschap is niet klachtwaardig. Verzet ongegrond.

1.             VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1        Bij brief van 10 juli 2008 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Deze heeft het dossier op 29 mei 2009 aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 3 juni 2009.

1.2        Bij beslissing van 29 juni 2009 heeft de voorzitter van de Raad klachtonderdeel a als kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 29 juni 2009.

1.3        Bij brief van 9 juli 2009, welke tevens per fax aan de Raad is verzonden, heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4        De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.5        Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 september 2009. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Verweerder heeft een productie overgelegd.

2.             FEITEN

2.1        Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.

3.             DE KLACHT EN HET VERZET

3.1        Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte met zijn andere vennoten een vordering tegen de praktijkvennootschap van klager en klager in privé heeft ingesteld met de bedoeling de incasso tegen een debiteur van de maatschap te verhinderen, terwijl zij wisten of als redelijke advocaten hadden behoren te weten dat:

a.             de blijkbaar nieuw door hen gevormde maatschap geen enkel recht jegens die debiteur kon pretenderen, nu er van enige voor een dergelijke overgang noodzakelijk tussen de praktijkvennootschap van klager en die nieuwe maatschap opgemaakte akte van cessie geen sprake was;

b.             het bepaald ongepast was om een advocaat privé aan te spreken om zo te pogen de executie door diens cliënte van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis te verhinderen. Als de debiteur meende dat de in de procedure eisende partij niet rechtsgeldig vertegenwoordigd zou zijn geweest dan had het op de weg van die debiteur gelegen om dat in die procedure aan te voeren.

3.2        In het verzet heeft klager zijn bezwaar tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Volgens klager gaat het niet slechts over een burgerrechtelijk geschil maar over een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Volgens klager mogen, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan niet is gebleken, een vennootschap en een belanghebbende niet met elkaar worden vereenzelvigd.

4.             BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1        De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit in de bestreden beslissing heeft weergegeven onder nummer 4.1.

4.2        Ten aanzien van klachtonderdeel a is de Raad met de voorzitter van oordeel dat de in dit klachtonderdeel aan de orde zijnde kwestie behoort tot de competentie van de burgerlijke rechter en valt buiten het bereik van het tuchtrecht. Daarbij wordt overwogen dat ter zitting is gebleken dat het geschil nog steeds aanhangig is bij de burgerlijke rechter en niet vaststaat dat klager het gelijk aan zijn zijde heeft.

Overigens mist klachtonderdeel a in zoverre feitelijke grondslag dat het er ten onrechte van uitgaat dat verweerder in persoon een maatschap heeft gevormd, nu het blijkens het door verweerder overgelegde vonnis gaat om Y Advocatenpraktijk B.V.

4.3        Het voorgaande brengt mee dat de Raad zich, met aanvulling in zoverre van de gronden, verenigt met het oordeel van de voorzitter dat klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk is.

4.4        Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de Raad het volgende.

De Raad onderschrijft het oordeel van de voorzitter, waarbij wordt overwogen dat in confesso is dat klager, die in persoon als partij in de procedure is betrokken, tevens enig bestuurder en eigenaar is van de mede-gedaagde praktijk B.V. (Z B.V.). Hierdoor is aannemelijk dat klager in verband daarmee  in persoon is gedagvaard. Klager heeft geen stukken in het geding gebracht die een ander licht op de zaak werpen.

4.5        Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd aangaande de vereenzelviging is overigens niet verenigbaar met het feit dat klager verweerder in dit klachtgeding heeft betrokken blijkbaar op grond van het feit dat de praktijk B.V. van verweerder, blijkens het overgelegde vonnis, als eisende partij in de procedure optreedt.

4.6        Het voorgaande brengt mee dat de Raad met de voorzitter van oordeel is dat klachtonderdeel b kennelijk ongegrond is.

5.             BESLISSING

5.1        De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen op 7 september 2009 door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. A.A.J. Maat, mr. N.J. van der Giessen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 2 november 2009.

griffier                                                                                                       voorzitter