ECLI:NL:TADRSGR:2009:YA0465 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3215/09.47

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2009:YA0465
Datum uitspraak: 02-11-2009
Datum publicatie: 10-03-2010
Zaaknummer(s): R. 3215/09.47
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Cliënt te lang in onzekerheid gelaten over aanpak van de zaak. Opdracht neergelegd. Geen enkele schriftelijke bevestiging. Verzet gegrond. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing  

1.             VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1        Bij brief van 17 oktober 2008 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze heeft het dossier op 11 maart 2009 aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 11 maart 2009.

1.2        Bij beslissing van 24 maart 2009 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 26 maart 2009 en is aan klaagster opnieuw verzonden op 20 april 2009.

1.3        Bij brief van 23 april 2009, bij de Raad ontvangen op 24 april 2009,  heeft klaagster verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4        De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.5        Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 september 2009. Ter zitting is klaagster verschenen. Verweerder is verschenen, bijgestaan door mr. R.J. van Eenennaam, advocaat te Den Haag.

2.             FEITEN

2.1        Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.

3.             DE KLACHT EN HET VERZET

3.1        Klaagster verwijt verweerder dat hij klaagster een jaar lang in onzekerheid heeft gelaten, alvorens te besluiten haar zaak niet in behandeling te nemen. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij niet heeft gereageerd op haar verzoek om informatie omtrent het stuiten van de verjaring.

3.2        In het verzet heeft klaagster haar bezwaar tegen het handelen van verweerder gehandhaafd.

4.             BEOORDELING VAN HET VERZET

Ontvankelijkheid

4.1        Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat op 26 maart 2009 de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter aan klaagster is gezonden, waarbij een onjuist adres is gehanteerd. Klaagster heeft aangevoerd dat zij de betreffende brief niet heeft ontvangen.

De beslissing is opnieuw en met de juiste adressering aan klaagster verzonden op 20 april 2009.

4.2        Naar het oordeel van de Raad kan de verzending van 26 maart 2009 niet worden aangemerkt als de verzending, bedoeld in artikel 46h Advocatenwet. De aldaar geregelde termijn van verzet gaat pas lopen na verzending aan het juiste adres van de betrokken partij. Dit zou anders zijn indien zou komen vast te staan dat de betrokken partij op andere wijze eerder op de hoogte is geraakt van de beslissing. Hiervan is in deze zaak niet gebleken.

De termijn als bedoeld in artikel 46h is dus gaan lopen door de verzending op 20 april 2009. Dit brengt mee dat het verzet, dat door klaagster is ingesteld bij brief van 23 april 2009, welke bij de Raad is ontvangen op 24 april 2009, tijdig is ingesteld.

Klaagster is ontvankelijk in het verzet.

Inhoudelijke beoordeling

4.3        Voorop staat dat tussen verweerder en klaagster de relatie van advocaat en cliënt is ontstaan. Klaagster heeft, naar aanleiding van een met verweerder gevoerd telefoongesprek, hem bij brief van 5 oktober 2007 bericht over de kwestie waarvoor zij de verweerder benaderde. Vervolgens heeft op 8 november 2007 een bespreking van ongeveer twee uur plaatsgevonden. Klaagster heeft vervolgens naar aanleiding van die bespreking stukken gestuurd aan verweerder, die daarom had gevraagd. Bij brief van 14 december 2007 heeft klaagster aan verweerder een opgaaf gestuurd van hetgeen zij te vorderen meende te hebben van de wederpartij. In maart 2008 heeft verweerder nogmaals een bespreking met klaagster gevoerd.

Aan het feit dat aldus een advocaat-client relatie is ontstaan doet niet af dat verweerder, zoals hij heeft aangevoerd, geen dossier heeft aangelegd en dat hij waarschijnlijk geen aantekeningen heeft gemaakt van de met klaagster gevoerde gesprekken, althans niet meer over aantekeningen beschikt.

4.4        In het algemeen geldt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij deze, waar nodig ter vermijding van misverstand, onzekerheid of geschil schriftelijk aan de cliënt dient te bevestigen.

4.5        De Raad is van oordeel dat verweerder klaagster onnodig en te lang in onzekerheid heeft gelaten alvorens haar mee te delen dat hij haar zaak niet verder zou behandelen. De onzekerheid bij klaagster is in de hand gewerkt doordat verweerder heeft nagelaten enige schriftelijke bevestiging van de met klaagster gevoerde gesprekken en de in die gesprekken eventueel gemaakte afspraken aan klaagster te sturen. Daarbij merkt de Raad op dat niet vaststaat wat de inhoud van het in mei 2008 gevoerde telefoongesprek is geweest. Bovendien heeft verweerder zijn door klaagster betwiste stelling dat hij haar in twee brieven, van mei 2008 en augustus 2008, heeft meegedeeld de zaak niet te behandelen, niet met stukken aannemelijk kunnen maken. Verweerder heeft gesteld dat hij niet over kopie van die brieven beschikt.

4.6        Door de beschreven gang van zaken heeft bij klaagster het beeld kunnen ontstaan dat zij, na de bespreking van 8 november 2007 lang, en naar het oordeel van de Raad te lang, in het ongewisse is gelaten over de vraag hoe verweerder met haar zaak zou omgaan. Op zich stond het verweerder vrij te besluiten aan klaagsters zaak geen vervolg te geven. Verweerder had dat echter eerder en duidelijk aan klaagster moeten meedelen.

4.7        In de klacht wordt verweerder ook verweten dat hij niet heeft gereageerd op een verzoek van klaagster om informatie omtrent het stuiten van de verjaring. In de ter zitting gegeven toelichting heeft verweerder gesteld dat het kan zijn dat hij niet op de betreffende vraag van klaagster heeft gereageerd en dat hij het gezien het lange tijdsverloop niet meer weet. Aldus is niet gebleken dat verweerder op de betreffende vraag heeft gereageerd, hetgeen naar het oordeel van de Raad samenhangt met het nalaten om (ook) schriftelijk met klaagster te communiceren. Dit klachtonderdeel is dan ook eveneens gegrond.

4.8        Op grond van het voorgaande komt de Raad tot het oordeel dat het verzet gegrond is en dat de klacht alsnog gegrond dient te worden verklaard.

5.             MAATREGEL

De Raad acht, gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding, ook indien in aanmerking wordt genomen dat verweerder in de betrokken periode stagiair was, de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

6.             BESLISSING

6.1        De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart het verzet gegrond;

-               verklaart de klacht gegrond;

-               legt als maatregel op een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen op 7 september 2009 door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. A.A.J. Maat, mr. N.J. van der Giessen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 2 november 2009.

griffier                                                                                                       voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.