ECLI:NL:TADRLEE:2012:7 Raad van Discipline Leeuwarden 146/12

ECLI: ECLI:NL:TADRLEE:2012:7
Datum uitspraak: 26-09-2012
Datum publicatie: 17-03-2014
Zaaknummer(s): 146/12
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De advocaat van wederpartij mag in beginsel afgaan op hetgeen zijn/haar cliënt hem meedeelt en is niet gehouden deze informatie op justheid te toetsen. Klacht is kennelijk ongegrond.

Beslissing van 26 september 2012

in de zaak 146/12

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [    ]

klager

tegen:

mr. [    ]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de  deken van de orde van advocaten in het arrondissement G. van 30 augustus 2012 met kenmerk 011/012 KG078, door de raad ontvangen op 3 september 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.2    Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Klager en zijn ex-echtgenote zijn thans verwikkeld in procedures die voortvloeien uit de echtscheiding. Klager werd/wordt daarin bijgestaan door een eigen advocaat.

1.3    Bij verzoekschrift d.d. 17 april 2012 heeft verweerster bij de voorzieningenrechter te G. een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir derdenbeslag. De voorzieningenrechter heeft op 18 april 2012 hiertoe toestemming verleend met begroting van de vordering op € 150.000,00. De dagvaarding in de hoofdzaak was reeds aangebracht. De zaak diende bij het gerechtshof L.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster in haar verzoekschrift heeft vermeld dat klager over een uitkering beschikte. In genoemd verzoekschrift staat op pagina 2:

“op 21 januari 2010 is op verzoek van de bewindvoerder een hypotheek gevestigd op de onroerende zaak in M. voor € 150.000,00 (productie 2). De grondslag voor het vestigen van deze hypotheek is volgens een brief d.d. 7 oktober 2010, een voorziening in de kosten van levensonderhoud, ondanks het feit dat meneer V.beschikte over een uitkering (productie 3: brief bewindvoerder)”. (afkortingen-voorzitter)

Verweerster wist dan wel behoorde te weten dat klager niet over een uitkering beschikt. Dit blijkt onder meer uit een brief  van 7 oktober 2010 van een medewerkster van K. B.V., gericht aan de rechtbank G., die door verweerster als productie 3 bij haar verzoekschrift is overgelegd. Verweerster suggereert derhalve in haar verzoekschrift dat klager over een uitkering beschikt, terwijl zij wist dat dat niet het geval is. Verweerster pleegt valsheid in geschrifte.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Klager verwijt verweerster dat zij de voorzieningenrechter in de rechtbank G. onjuist heeft geïnformeerd. De klacht leek zich toe te spitsen op regel 30 van de Gedragsregels. Verweerster meent geenszins in strijd met deze regel te hebben gehandeld. De mededeling is op goede gronden gedaan. Verweerster heeft geen feitelijke gegevens verstrekt waarvan zij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist waren. Op grond van de gegevens waarover verweerster beschikte, mocht zij ervan uit gaan dat klager over een uitkering beschikte. Het klachtwaardige van die mededeling ziet verweerster niet in. Overigens is de gewraakte mededeling ook van geen enkele invloed geweest op de beschikking van de rechtbank. Het verzoekschrift is ingediend in verband met een zeer aanzienlijke vordering van de cliënte van verweerster op klager. Voor het bestaan van deze vordering is de gedane mededeling volstrekt irrelevant. Het had klager vrijgestaan om in de hoofdprocedure nog eens uiteen te zetten dat hij, anders dan in het verzoekschrift staat vermeld, niet op enig tijdstip beschikte over een uitkering.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag dateert van 17 april 2012. Klager beklaagt zich erover dat in dit verzoekschrift staat vermeld dat klager over een uitkering zou beschikken. In de bij het verzoekschrift overgelegde brief van de bewindvoerder van 7 oktober 2010 staat dat de hypotheek is gevestigd om er voor te zorgen dat klager aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen en dat klager geen inkomsten had. Verweerster had kennelijk (van haar cliënte) begrepen dat klager inmiddels over een uitkering beschikte, hetgeen niet onbegrijpelijk is. Verweerster mocht, als advocaat van de wederpartij van klager, daarop afgaan en is in beginsel niet gehouden zelf te verifiëren of die informatie juist is.

4.2    De voorzitter is dan ook van oordeel dat niet gebleken is dat verweerster wist althans behoorde te weten dat haar stelling in het verzoekschrift dat klager over een uitkering beschikte, onjuist was. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. P. Schulting, voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 26 september 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op        september 2012 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerster

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden, Postbus 399, 9400 AJ  Assen (fax: 0592-305759). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.