ECLI:NL:TADRLEE:2012:24 Raad van Discipline Leeuwarden 134/12

ECLI: ECLI:NL:TADRLEE:2012:24
Datum uitspraak: 03-09-2012
Datum publicatie: 25-03-2014
Zaaknummer(s): 134/12
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De vraag of een rechtsgeldig beroep op stuiting van de verjaring is gedaan, is voorbehouden aan de civiele rechter. De (voorzitter van de) raad is slechts bevoegd een oordeel te geven over de vraag of sprake is van een kennelijk onjuist handelen of adviseren van de advocaat. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 3  september 2012

in de zaak 134/12

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [    ]

klaagster

tegen:

mr. [    ]

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de  deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen van 3 augustus 2012 met kenmerk 01//012 KG063, door de raad ontvangen op 6 augustus 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.2    Klaagster is op 12 december 1992 op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank G. van 8 april 2003 is de echtscheiding tussen klaagster en haar voormalige echtgenoot uitgesproken. De beschikking is op 24 april 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Aanvankelijk werd klaagster bijgestaan door mr. B. Vanaf 2006 is verweerster advocaat van klaagster. In het kader van deze rechtsbijstand heeft verweerster onder andere klaagster bijgestaan in een procedure bij de rechtbank G. ter zake een uit de akte huwelijkse voorwaarden voorvloeiend verrekenings-/verdelingsgeschil. Bij vonnis van genoemde rechtbank van 27 juli 2011 is klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard en zijn de overige vorderingen van klaagster afgewezen, waarbij klaagster tevens in de proceskosten is veroordeeld.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster heeft verzuimd, ondanks diverse verzoeken van klaagster, om een rechtszaak aanhangig te maken gebaseerd op het verrekenbeding, zoals neergelegd in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden.

Toelichting

Artikel 1 van de toepasselijke huwelijkse voorwaarden bepaalt onder andere:

Algehele uitsluiting

Artikel 1

De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.

Verrekening der inkomsten

Artikel 8

De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto inkomen uit arbeid in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijnde overblijvende als hiervoor bedoeld […].

Artikel 10

Het recht tot het vorderen van de verrekening vervalt indien deze niet heeft plaatsgehad of schriftelijk gevorderd is binnen één jaar na ontbinding van het huwelijk […].

Gedurende het huwelijk van klaagster is geen uitvoering gegeven aan het periodieke verrekenbeding, zoals neergelegd in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden. In de echtscheidingsprocedure werd klaagster bijgestaan door mr. B., die als haar (toenmalige) raadsman bij brief van 28 januari 2004 bij de wederpartij aanspraak heeft gemaakt op verrekening van overgespaard inkomen. Vanaf 2006 is verweerster raadsvrouwe van klaagster. Zij heeft klaagster bijgestaan in een aantal procedures die samenhingen met de echtscheiding. Klaagster heeft verweerster vele malen verzocht om de rechtszaak betreffende de verrekening aanhangig te maken. In april 2010 is de ex-echtgenoot van klaagster ter zake van de hier bedoelde vordering gedagvaard. Bij vonnis van de rechtbank G. van 27 juli 2011 is klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard, terwijl voor het overige haar vorderingen zijn afgewezen. Op grond van het feit dat ex artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden het recht tot het vorderen van de verrekening komt te vervallen indien deze niet heeft plaatsgehad of schriftelijk is gevorderd binnen één jaar na ontbinding van het huwelijk. Klaagster is van mening dat verweerster een “termijnfout” heeft gemaakt.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerster is door klaagster aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het vonnis van de rechtbank G. van 27 juli 2011. In overleg met klaagster heeft verweerster haar beroepsaansprakelijkheidsassuradeur ingelicht en de benodigde stukken toegezonden. De maatschappij heeft bij brief van 22 december 2011 een afwijzend standpunt ingenomen, waarbij het door de rechtbank overwogene ten aanzien van het vervalbeding in de huwelijkse voorwaarden, het doorslaggevende argument was. Een beroep op de verrekening had gedaan moeten worden binnen een jaar na inschrijving van de echtscheiding in de registers, te weten vóór 24 april 2004. Op grond daarvan kon de maatschappij de aansprakelijkheid van verweerster niet vast stellen, aangezien verweerster eerst in 2006 als advocaat door klaagster werd ingeschakeld. Vanaf dat moment heeft verweerster klaagster in tien zaken bijgestaan. Op grond van jurisprudentie en juridische argumenten heeft verweerster gemeend de vordering tot verrekening en verdeling aan de rechter te kunnen voorleggen.

Klaagster heeft ook haar voormalige raadsman mr. B. aansprakelijk gesteld. Er is overleg geweest tussen mr. B. en verweerster. Mr. is inmiddels met pensioen en zou zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering aanschrijven. Verweerster heeft niets meer van mr. B. vernomen.

4    BEOORDELING

4.1    De vraag die voor ligt is of verweerster te lang heeft gewacht met het instellen van de vordering tot verrekening en verdeling, die klaagster meende te hebben op haar ex echtgenoot. De rechtbank is van oordeel dat de termijn voor het instellen van een dergelijke vordering reeds vóór 2006 (het moment dat verweerster aantrad als advocaat van klaagster) was verstreken. Verweerster meent dat de rechtbank een onjuist oordeel heeft gegeven.

4.2    De voorzitter overweegt dat de vraag of die stelling juist is, niet ter beoordeling is aan de (voorzitter van de) raad van discipline; hierover is alleen de civiele rechter bevoegd te oordelen. De (voorzitter van de) raad kan slechts een oordeel geven over de vraag of verweerster kennelijk onjuist heeft geadviseerd en/of gehandeld. Het oordeel van de rechtbank (waartegen kennelijk geen hoger beroep is ingesteld) houdt in dat de ex-echtgenoot zich terecht op het vervalbeding heeft beroepen, hetgeen niet apert onjuist is. Dat betekent dat de vordering had moeten worden  ingesteld vóór 24 april 2004, en toen was verweerster nog niet de advocaat van klaagster. Derhalve komt de voorzitter tot het oordeel dat niet gesteld kan worden dat verweerster kennelijk onjuist heeft geadviseerd of gehandeld. De vraag of een rechtsgeldig beroep op stuiting van de verjaring is gedaan, komt derhalve niet meer aan de orde. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat dit ook een vraag is waarover de civiel rechter alleen kan oordelen en niet de tuchtrechter. De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys, voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink griffier op 3  september 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op        september 2012 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden, Postbus 399, 9400 AJ  Assen (fax: 0592-305759). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.