ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA3796 Raad van Discipline Leeuwarden 92/10

ECLI: ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA3796
Datum uitspraak: 08-08-2011
Datum publicatie: 20-02-2013
Zaaknummer(s): 92/10
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster optredend als gemachtigde van een opdrachtgever, is ontvankelijk in klacht over optreden van verweerder ten behoeve van die opdrachtgever, nu vaststaat dat het contact steeds heeft plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder en niet rechtstreeks met de opdrachtgever van klaagster. Communicatie laat te wensen over en geheimhoudingsplicht is geschonden. Klacht gegrond; enkele waarschuwing.

BESLISSING van de raad van discipline in de zaak met nummer 92/10

Bij brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen van 3 december 2010 is op 7 december 2010 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

de besloten vennootschap [ ]

klaagster

gemachtigde [ ]

tegen

mr. [ ]

verweerder

Procesverloop

De raad, bestaande uit mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, E. van Asselt-Pronk, M.I. van Horssen-Bok, H.J. Meijer en M.M. Wiersema, leden en

mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, griffier, heeft in een openbare zitting te Groningen op 27 mei 2011 de klacht behandeld.

Verschenen zijn J.T., namens klaagster, en verweerder. De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

Feiten

Verweerder heeft een opdrachtgeefster van klaagster, de firma S., op verzoek van de vaste raadsman van klaagster, mr. v.D. advocaat te G., bijgestaan in een procedure tegen M. B.V. bij de rechtbank G.

Bij tussenvonnis d.d. 3 februari 2010 heeft de rechtbank G. in vorenbedoelde procedure een comparitie bepaald op 17 mei 2010. Omdat verweerder verhinderd was de comparitie bij te wonen, heeft mr. S., advocaat te H., als vervanger van verweerder, S. ter comparitie bijgestaan.

Klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1.

Op 4 februari 2010 ontving klaagster via mr. D. van het secretariaat van verweerder de oproep voor de comparitie van 17 mei 2010 met een begeleidende brief van het secretariaat van verweerder dat er uitstel zou worden gevraagd van de comparitie aangezien verweerder de desbetreffende dag verhinderd was. Klaagster was in afwachting van een nieuwe datum. Enkele dagen voor de geplande comparitiedatum van 17 mei 2010 ontving klaagster via het secretariaat van verweerder de mededeling dat de comparitie op 17 mei 2010 wel doorgang zou vinden en dat er nog een bespreking moest plaatsvinden in verband met de comparitie. Vervolgens heeft op 13 mei 2010 een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van mr.D., waarbij aanwezig waren de opdrachtgeefster van klaagster en verweerder. Verweerder heeft de opdrachtgeefster van klaagster laten weten dat hij toch verhinderd was om de comparitie bij te wonen. Voorts heeft hij eerst toen laten weten niet over voldoende kennis te beschikken voor de behandeling van de desbetreffende bouwzaak, hetgeen hij niet tevoren aan klaagster heeft laten weten, terwijl het dossier hem reeds op 29 september 2009 ter hand is gesteld. Verweerder heeft vervolgens, zonder enige vorm van overleg of toestemming van de kant van klaagster mr. S. te H. ingeschakeld, een advocaat met wie klaagster zeer slechte ervaringen heeft en die door haar nimmer zou zijn geaccepteerd om de opdrachtgeefster van klaagster in rechte bij te staan.

Ook ontbreken nog steeds bepaalde processtukken, zoals het comparitieverslag, het vonnis en de ingediende aktes.

Verweerder heeft aldus de belangen van de opdrachtgeefster van klaagster niet naar behoren behartigd.

2.

Klaagster heeft omtrent de hiervoor onder 1 genoemde gang van zaken verweerder een brief geschreven d.d. 2 juni 2010, welke brief door verweerder nimmer inhoudelijk is beantwoord.

3.

Verweerder heeft de inhoud van de hiervoor genoemde brief d.d. 2 juni 2010 zonder toestemming van klaagster bekend gemaakt aan mr. S. die tijdens een zitting van 29 juni 2010 woordelijk uit de bewuste brief heeft geciteerd, waarbij hij nadrukkelijk trachtte klaagster in een kwaad daglicht te stellen. De desbetreffende brief had vertrouwelijk moeten worden behandeld en het stond verweerder zeker niet vrij om de inhoud van de brief met anderen te delen.

Verweerder heeft aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad 1.

Verweerder heeft vanaf 6 augustus 2009 de opdrachtgeefster van klaagster, S., bijgestaan, op verzoek van mr. v.D, en niet in opdracht van klaagster.

In de door hem namens S. aanhangig gemaakte procedure was bij tussenvonnis van 3 februari 2010 een comparitie bepaald op 17 mei 2010. Verweerder wist op dat moment reeds dat hij alsdan verhinderd zou zijn de comparitie bij te wonen vanwege een zitting op diezelfde dag bij het gerechtshof L.

Verweerder heeft op 4 februari 2010 mr. v.D. bericht dat hij om een andere datum voor de comparitie zou vragen. Op 5 februari 2010 ontving het kantoor van verweerder telefonisch bericht dat de zitting bij het gerechtshof L. naar een later tijdstip kon worden verplaatst, waarna direct per e-mail bericht is verzonden naar zowel mr. v.D. als klaagster met de mededeling dat de comparitie gewoon doorgang kon vinden op 17 mei 2010 te 9.30 uur. Ter zitting van 3 mei 2010 heeft verweerder nog een conclusie van antwoord in reconventie genomen, die door mr. v.D. was opgesteld.

Bij de voorbereiding van de zittingen van 17 mei 2010 (rechtbank G. om 9.30 uur en gerechtshof L. om 11.30 uur) bleek verweerder dat, gelet op de inhoud van het dossier in de rechtbankzaak, het voor hem naar alle waarschijnlijkheid niet haalbaar zou zijn om tijdig in L. te verschijnen.

Tijdens een bespreking op 13 mei 2010 met S. ten kantore van mr. v.D. (buiten diens aanwezigheid) heeft verweerder aangegeven dat de zaak een bouwkundig-technische kwestie betrof waar hij minder in thuis was en dat het wellicht beter zou zijn indien S. zou worden bijgestaan door een andere advocaat. S. stemde hiermee in, waarna verweerder een afspraak heeft geregeld tussen S. en mr. S.

Het is geheel onjuist dat verweerder klaagster niet op de hoogte zou hebben gesteld van het doorgaan van de comparitie van 17 mei 2010 en voorts is het onjuist dat verweerder zonder de vereiste toestemming van klaagster, een derde advocaat heeft aangezocht om de comparitie waar te nemen. Indien klaagster suggereert dat zij opdrachtgeefster is geweest van verweerder is zulks onjuist.

Verweerder heeft mr. S. aangezocht op basis van diens ervaring met bouwzaken en zijn beschikbaarheid op 17 mei 2010.

Ad 2.

Het is juist dat klaagster haar onvrede heeft geuit bij brief van 2 juni 2010. Verweerder heeft niet rechtstreeks naar klaagster toe gereageerd, maar richting S., met het verzoek klaagster van die reactie op de hoogte te stellen. Verweerder heeft derhalve wel indirect gereageerd. Verweerder heeft van S. niets vernomen en ook geen betaling ontvangen van de bij die brief ingesloten declaratie.

Ad 3.

Verweerder meent dat het hem vrijstond zonder toestemming van klaagster de inhoud van de bewuste brief van 2 juni 2010 aan mr. S. kenbaar te maken, omdat het persoonlijke opmerkingen betrof jegens mr. S. Verweerder achtte zich vrij om de desbetreffende brief van een incasso- en bedrijfsbegeleidingsbureau over te leggen.

Verweerder meent niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld.

Beoordeling

Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of klaagster ontvankelijk is in haar klacht, omdat S. de opdrachtgeefster van verweerder zou zijn en niet klaagster. De raad overweegt hieromtrent als volgt.

Mede gelet op het verhandelde ter zitting is het volgende komen vast te staan.

Klaagster trad op als gemachtigde van S. De vaste advocaat van klaagster is mr. v.D. Deze stond echter niet vrij ten opzichte van de wederpartij van

S. en heeft klaagster om die reden voorgesteld verweerder in te schakelen. Mr. v.D. heeft vervolgens namens klaagster opdracht gegeven aan verweerder om ten behoeve van S. een procedure aanhangig te maken. Deze opdracht is door verweerder geaccepteerd.

Mr. v.D. deed al het inhoudelijke werk en verweerder fungeerde als postadres. Zo heeft mr. v.D. verweerder verzocht beslag te leggen. Dit beslag was voorbereid door mr. v.D. Ook de conclusie van antwoord in reconventie is door mr. v.D. gemaakt en ingediend door verweerder. De declaraties zijn door verweerder gestuurd aan mr. v.D. Alleen de laatste declaratie is door verweerder rechtstreeks naar S. gestuurd.

Mr. v. D. heeft verweerder ook verzocht het contact in de zaak met klaagster te onderhouden. Ter zitting is gebleken dat er over de behandeling van de zaak geen contact is geweest tussen verweerder en S., maar uitsluitend tussen verweerder en klaagster, waarbij klaagster optrad als gemachtigde van S. Slechts éénmaal is er rechtstreeks contact geweest tussen S. en verweerder en wel op 13 mei 2010 voorafgaand aan de comparitie.

Op grond van bovenstaande komt de raad tot het oordeel dat klaagster in deze als belanghebbende kan worden aangemerkt en een klacht mag indienen over het optreden van verweerder.

Ad 1.

Verweerder heeft erkend dat de verschuiving van de zitting bij het gerechtshof L. naar een later tijdstip niet betekende dat hij zowel de zitting in G.als die bij het gerechtshof L. zou kunnen bijwonen. Reeds op 5 februari 2010 was duidelijk dat dat niet zou kunnen. Op het secretariaat van verweerder dacht men dat dat wel kon en verweerder heeft daar zelf onvoldoende acht op geslagen.

De raad overweegt dat verweerder wist, althans kon weten (de foutieve inschatting op het secretariaat van het kantoor van verweerder komt voor risico van verweerder) dat hij niet op beide zittingen aanwezig kon zijn. Indien verweerder correct had gehandeld, had hij geconstateerd dat hij niet beide zittingen kon bijwonen en had hij uitstel van de comparitie moeten en kunnen vragen. Dat dat niet is gebeurd, is hem aan te rekenen.

Daarnaast valt verweerder een verwijt te maken van het feit dat hij klaagster en haar opdrachtgeefster voor een voldongen feit heeft geplaatst door vlak voor de zitting mr. S. in te schakelen.

Daarover had geen overleg plaatsgevonden met klaagster en evenmin heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de opdrachtgeefster van klaagster (van harte) met deze gang van zaken heeft ingestemd.

Voorts overweegt de raad dat verweerder de zaak niet had mogen aannemen en acht maanden onder zich had mogen houden, nu hij heeft aangegeven dat hij over onvoldoende kennis beschikte in bouwkundige aangelegenheden.

De raad komt dan ook tot het oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad 2.

Door verweerder is niet betwist dat de bewuste brief van 2 juni 2010 niet inhoudelijk is beantwoord. Verweerder heeft hieromtrent aangevoerd dat hij naar S. toe heeft gereageerd op deze brief met het verzoek om klaagster van de reactie op de hoogte te stellen. Nu klaagster optrad als gemachtigde van S. en er vrijwel uitsluitend contact was geweest tussen verweerder en klaagster had het op de weg van verweerder gelegen om zijn antwoord aan klaagster te richten.

Ad 3.

De bewuste brief van 2 juni 2010 was een brief met een vertrouwelijke inhoud. Op grond van de vertrouwensrelatie die bestond tussen verweerder en klaagster als gemachtigde van zijn cliente S., stond het verweerder niet vrij deze brief door te sturen naar mr. S. Ook dit acht de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Beslissing

De raad oordeelt de klacht in al haar onderdelen gegrond en legt verweerder een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, E. van Asselt-Pronk, M.I. van Horssen-Bok, H.J. Meijer, M.M. Wiersema, leden, en uitgesproken

ter openbare zitting van de raad te Leeuwarden van 8 augustus 2011 door mr. P. Schulting, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voorzitter Griffier

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van 30 dagen is de dag na de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. per post: het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

b. bezorging: de griffie van het Hof van Discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

c. per fax: het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijk met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 07.