ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA2551 Raad van Discipline Leeuwarden 113/11
ECLI: | ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA2551 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2011 |
Datum publicatie: | 21-03-2012 |
Zaaknummer(s): | 113/11 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Deskundigen, getuigen en adviseurs |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Het is een advocaat toegestaan de rechter vóór het getuigenverhoor te vragen de te horen getuige er indringend op te wijzen dat diens verklaring onder ede wordt afgelegd en wat de gevolgen van meineed zijn. Dit is geen beschuldiging van meineed jegens de getuige. Ook is het geoorloofd om jegens de getuige kenbaar te maken dat, indien een bepaalde beschuldiging jegens een bepaalde persoon wordt volgehouden, zulks tot gevolg heeft dat aangifte wegens meineed zal worden gedaan. Dit is nog geen beschuldiging van meineed. Indien een advocaat van de wederpartij beschuldigd wordt van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels met het doel de wederpartij te beschuldigen van een misdrijf dient zulks te worden onderbouwd. De klacht is kennelijk ongegrond. |
BESLISSING van de voorzitter van de raad van discipline in de zaak nr. 113/11
Bij brief, gedateerd 23 november 2011, van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen, is op 25 november 2011 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van
mevrouw [ ]
klaagster
tegen
mr. [ ]
verweerder
De voorzitter heeft kennis genomen van bovengenoemde brief en het daarbij gevoegde dossier. Daaruit blijkt het volgende.
Feiten
Op 11 oktober 2007 heeft de sociale recherche contact opgenomen met W., sectorhoofd maatschappelijke zaken van de gemeente V., en hem geïnformeerd omtrent het feit dat een bij de gemeente werkzame bijstandsconsulente, mevrouw Z., mogelijk betrokken was bij bijstandsfraude, gepleegd door klaagster, cliënte van de ISGD te O. Deze bijstandsfraude zou er uit hebben bestaan dat klaagster langere tijd met Z. en/of de gemachtigde van Z. heeft samengewoond zonder dit mee te delen aan de ISGD te O. Aldus zou klaagster ten onrechte bijstand, althans een te hoog bedrag aan bijstand, hebben ontvangen.
Vervolgens is er een arbeidsrechtelijk conflict ontstaan tussen Z. en haar werkgeefster, de gemeente V., voor wie verweerder als raadsman optreedt. Het arbeidsrechtelijke conflict heeft uiteindelijk geleid tot een strafontslag van Z. Tegen dit strafontslag heeft Z. aanvankelijk bezwaar en later beroep aangetekend. Dit beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank G. op 10 september 2009.
Klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
In een arbeidsrechtelijke procedure tussen Z. en de gemeente V., die wordt bijgestaan door verweerder, heeft op 10 september 2009 een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank G. Klaagster is als getuige voorgedragen door Z. Voordat klaagster onder ede zou worden gehoord, werd zij door verweerder beschuldigd van eventuele meineed, derhalve een misdrijf, terwijl Z. beschuldigd werd van medeplichtigheid daaraan en bedreigd met aangifte wegens meineed. Hierdoor is de rechtsgang ernstig beïnvloed. Verweerder is door de rechtbank niet terechtgewezen op de door hem gepleegde ambtsmisdrijven, zoals intimidatie, bedreiging met meineed en ernstige beïnvloeding van de rechtsgang. De rechtbank heeft dit nagelaten, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden.
Voorts is verweerder betrokken bij ambtsmisdrijven in het geschil tussen de gemeente V. en Z. Laatstgenoemde is als ambtenaar geschorst. Verweerder heeft een situatie geënsceneerd waarbij klaagster is beschuldigd van een misdrijf en Z. medeplichtig is gemaakt daaraan, waarna laatstgenoemde is ontslagen op grond van een verstoorde arbeidsrelatie, gecreëerd door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels. Dit is des te erger nu verweerder de burgemeester van de gemeente V. direct had moeten informeren toen hij er van kennis had genomen dat het openbaar ministerie de dagvaarding tegen klaagster had ingetrokken. Verweerder neemt het klaarblijkelijk niet zo nauw met de wet- en regelgeving. Hij had kunnen en moeten weten dat er mogelijk sprake was van een criminele organisatie onder leiding van de burgemeester van de gemeente V. en het sectorhoofd maatschappelijke zaken.
Verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerder heeft de gemeente V. bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil van de gemeente met Z. Op 10 september 2009 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank G. Tijdens de zitting wilde Z. klaagster als getuige laten horen. Omdat klaagster een mogelijke getuige was, diende zij de zittingszaal te verlaten. Na afloop van de pleidooien kwam de vraag aan de orde of klaagster als getuige moest worden gehoord. De rechtbank voelde hier weinig voor. Op verzoek van de rechtbank heeft Z. aangegeven wat zij klaagster wilde vragen. Voorafgaande aan de binnenkomst van klaagster heeft verweerder aan de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank gevraagd klaagster indringend te wijzen op het feit dat zij haar verklaring onder ede zou afleggen en wat de gevolgen van meineed zouden zijn. In dat verband is door verweerder aangegeven dat de gemeente V. aangifte wegens meineed zou doen indien klaagster zal volharden in haar beschuldigingen en volstrekt onaannemelijke beweringen omtrent de persoon van W., voormalig leidinggevende van Z. De voorzitter heeft vervolgens klaagster, nadat zij was binnengelaten, indringend toegesproken. Vervolgens heeft klaagster haar beweringen onder ede bevestigd. Er is geen sprake van dat verweerder klaagster heeft beschuldigd van enig misdrijf. Evenmin heeft hij Z. beschuldigd van medeplichtigheid aan een misdrijf en haar geïntimideerd. De procesgang is door verweerder op geen enkele wijze beïnvloed.
Ten aanzien van de beschuldiging jegens verweerder dat hij de gemeente V. niet heeft geïnformeerd omtrent de intrekking van de dagvaarding door het openbaar ministerie op 5 april 2008, voert verweerder aan dat hij bij de fraudezaak die heeft gespeeld tussen ISGD te O. en klaagster op geen enkele wijze betrokken is geweest. Al hetgeen verweerder met betrekking tot deze zaak bekend is, heeft hij vernomen van de gemeente V.
Beoordeling
De voorzitter is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder klaagster, als getuige, nog voordat zij als zodanig werd gehoord, heeft beschuldigd van meineed. Verweerder heeft aangevoerd dat hij alleen de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank heeft verzocht klaagster indringend te wijzen op het feit dat zij haar verklaring onder ede aflegde en wat de gevolgen van meineed zouden zijn. Voorts heeft verweerder aangegeven dat zijn cliënte aangifte wegens meineed zou doen indien klaagster zou volharden in haar beschuldigingen jegens de voormalig leidinggevende van Z. Laatstgenoemde heeft deze gang van zaken niet weersproken.
Nu klaagster haar klacht niet nader heeft onderbouwd, komt de voorzitter tot het oordeel dat het verweerder als advocaat van de gemeente V. volkomen vrij stond om de voorzitter van de meervoudige kamer een dergelijk verzoek te doen. Dit is tuchtrechtelijk in het geheel niet verwijtbaar. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
Voorts overweegt de voorzitter dat in het geheel niet is gebleken dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels met het doel klaagster te beschuldigen van een misdrijf en Z. daaraan medeplichtig te maken. Deze stelling is niet, dan wel onvoldoende onderbouwd en het in dit klachtonderdeel gestelde, is niet komen vast te staan. Ook dit klachtonderdeel oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.
Beslissing
De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.
Aldus gegeven op 20 december 2011 te Leeuwarden door mr. P. Schulting, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.C. van der Kwaak - Wamelink.