ECLI:NL:TADRLEE:2010:YA1892 Raad van Discipline Leeuwarden 01/10

ECLI: ECLI:NL:TADRLEE:2010:YA1892
Datum uitspraak: 18-06-2010
Datum publicatie: 11-08-2011
Zaaknummer(s): 01/10
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Indien een cliënt op de derdenrekening van het kantoor van zijn advocaat een bedrag stort als garantstelling, dient de advocaat aan de cliënt duidelijkheid te verstrekken over de periode dat het geld op zijn derdenrekening dient te blijven staan. Hoewel duidelijkheid gewenst is, is er in casu geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Een advocaat dient, op het moment dat duidelijk wordt dat een depotbedrag kan worden teruggestort, zulks onmiddellijk te doen. Indien hij daarmee wacht is zulks verwijtbaar. De vraag of, indien niet tijdig tot terugbetaling is overgegaan de rente behoort te worden vergoed, is een vraag waarover de raad niet kan beslissen. Dit betreft een vordering terzake van schadevergoeding. Dit betreft een civiele vordering. De raad is niet bevoegd daarover te beslissen. Aan de advocaat wordt een enkele waarschuwing opgelegd.  

BESLISSING van de raad van discipline in de zaak met nummer 01/10

Bij brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen van 4 januari 2010 is op 5 januari 2010 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

de heer [  ]

klager

tegen

mr.[  ]

verweerder

Procesverloop

De raad, bestaande uit mrs. R.J. Meijer, voorzitter, E. van Asselt-Pronk, J.D. Leerink, M.E. Derix, G.J. van der Veer, leden, en mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, griffier, heeft in een openbare zitting te Groningen op 23 april 2010 de klacht behandeld.

Klager en verweerder zijn ter zitting verschenen. De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier, alsmede de brief van verweerder van 11 januari 2010.

Feiten

Verweerder heeft klager rechtsbijstand verleend in een conflict met een aannemer tijdens de nieuwbouw van de woning van klager. Klager was door zijn rechtsbijstandverzekeraar verwezen naar verweerder.

Hangende het conflict heeft klager op 20 februari 2004 een bedrag van € 7.500,00 op de derdenrekening van verweerder gestort als garantstelling.

Het conflict is geëindigd in een schikking waarbij de wederpartij per saldo nog een substantieel bedrag aan klager diende te voldoen. Om deze reden diende het door klager als garantstelling op de derdenrekening van verweerder gedeponeerde bedrag van € 7.500,00 te worden teruggeboekt naar klager. Klager maakt aanspraak op een rentevergoeding.

Klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Op 20 februari 2004 is op de derdenrekening van verweerder een bedrag gestort van € 7.500,00 met de mededeling dat dit bedrag een deel was van het pensioeninkomen van klager. Het bedrag is eerst op 27 juni 2008 teruggestort. Op basis van een gemiddelde rentevergoeding van 4% zou als samengestelde rente over 52 maanden aan klager een bedrag toekomen van € 1.386,38.

Vervolgens heeft de wederpartij in plaats van, zoals overeengekomen rechtstreeks te betalen aan klager, op 24 mei 2008 een schikkingsbedrag van € 10.000,00 gestort op de derdenrekening van verweerder. Over dit bedrag competeert klager een rentevergoeding van 4½% ofwel € 37,50 zodat klager recht op een rentevergoeding heeft van in totaal € 1.423,88. Verweerder weigert dit bedrag aan klager te betalen. Aldus handelt verweerder niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder zou het bedrag van € 7.500,00 op 20 juli 2005 terugstorten, maar heeft dit eerst gedaan op 27 juni 2008.

Verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klager heeft in of omstreeks februari 2004 als garantstelling in het geschil met zijn aannemer op de derdenrekening van verweerder een bedrag van € 7.500,00 gestort, afkomstig uit het bouwdepot van klager. Na een op de rechtbank gehouden schikkingscomparitie, alsmede verdere schikkingsonderhandelingen ten kantore van de raadsman van de aannemer, is een schikking getroffen. Door omstandigheden heeft restitutie van de garantstelling van € 7.500,00 niet onmiddellijk plaatsgevonden en om die reden heeft verweerder klager aangeboden een vergoeding voor de te late betaling te doen van € 150,00.

Het voorstel van klager is niet aan de orde en volstrekt onredelijk nu daarmee feitelijk aan verweerder wordt verzocht om wettelijke rente te betalen over het gestorte bedrag. Nu de rentevergoeding, die de Stichting Beheer Derdengelden van verweerder ontvangt 0,45% is, kan er, in verband met het feit dat het bedrag niet kon worden vastgezet vanwege de omstandigheid dat het te allen tijde beschikbaar moest zijn voor de wederpartij, geen rentevergoeding plaatsvinden.

Weliswaar had verweerder richting de wederpartij aangekondigd dat hij de garantstelling van € 7.500,00 aan klager zou terugstorten, doch dit was uitsluitend bedoeld om de wederpartij te motiveren om actie te ondernemen. Daarbij dient bedacht te worden dat de wederpartij nog een aanzienlijk bedrag van klager meende te vorderen te hebben, welk bedrag in de procedure bij de rechtbank, die tussen partijen is gevoerd, in reconventie is gevorderd, te weten een bedrag van € 16.098,94.

Eind november 2007 had het depotbedrag van de derdenrekening van verweerder kunnen worden teruggeboekt. Dit is pas gebeurd op 26 juni 2008. Er is derhalve slechts sprake van vertraging van ongeveer een half jaar. Het voorstel over de periode € 150,00 te vergoeden is redelijk. Verweerder meent dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen.

Beoordeling

De raad verstaat de klacht aldus:

Verweerder heeft vanaf eind juli 2005 ten onrechte het depotbedrag van € 7.500.00 onder zich gehouden. Dit bedrag is eerst op 26 juni 2008 teruggestort op de rekening van klager. Bovendien heeft verweerder ten onrechte geen rentevergoeding aan klager betaald over dit bedrag en over het door de wederpartij op 24 mei 2008 betaalde bedrag van € 10.000.00 dat op de derdenrekening van verweerder is gestort en (eveneens) eerst op 26 juni 2008 aan klager is overgeboekt.

Ten aanzien van het niet terugbetalen van het op de derdenrekening van verweerder gestorte bedrag van € 7.500,00 is de raad van oordeel dat verweerder onduidelijkheid heeft laten bestaan ten opzichte van klager over de vraag of dat bedrag, na de brief van verweerder aan de wederpartij van 20 juli 2005 waarin hij aankondigt genoemd bedrag aan klager te zullen terugstorten, nu wel of niet meteen aan klager zal worden terugbetaald. Verweerder heeft aangevoerd dat hij in de brief aan de wederpartij daarmee weliswaar heeft gedreigd, maar dat dit alleen is gebeurd om de wederpartij tot actie aan te zetten, omdat de zaak stil lag. Vast is komen te staan dat eerst op 1 maart 2006 de gemachtigde van de wederpartij zich meldt bij verweerder. Vervolgens laat verweerder weten dat hij het bedrag nu niet kan terugstorten. De raad is van oordeel dat het wenselijk ware indien verweerder in zijn brief van 20 juli 2005 waarbij hij het concept van de brief aan de aannemer aan klager deed toekomen, daarover duidelijkheid had gecreëerd. Dit betekent echter niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ten aanzien van het feit dat ook in november 2007, toen duidelijk werd dat het depotbedrag kon worden teruggestort - zoals ook door verweerder is erkend – omdat de wederpartij nog een fors bedrag aan klager diende te betalen, is de raad wel van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelden die aan de cliënt toekomen, dienen onmiddellijk te worden doorbetaald. Er was geen enkele reden om het bedrag niet onmiddellijk terug te storten en verweerder heeft daarmee ten onrechte gewacht tot 26 juni 2008.

Ten aanzien van het klachtonderdeel dat er een rentevergoeding had moeten plaatsvinden over het depotbedrag van € 7.500,00  oordeelt de raad als volgt.

Op grond van de modelovereenkomst kantoor/stichting derdengelden draagt de stichting zorg voor het rentedragend uitzetten van de derdengelden. De rente die de stichting over de uitgezette gelden ontvangt, komt, indien de gelden langer dan 8 dagen hebben uitgestaan, aan de rechthebbende toe, verminderd met eventuele gemaakte bankkosten en een bepaalde vergoeding. Verweerder heeft dit niet gedaan. Hij heeft klager toegezegd dat hij dit zou laten uitzoeken, maar heeft dit niet gedaan. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de bank niet met de gevraagde gegevens kwam en dat hij het daarbij heeft laten zitten. Dat is niet voldoende. Het had op de weg van verweerder gelegen dat nader uit te zoeken en te vergoeden conform de regelgeving.

De raad oordeelt het handelen van verweerder klachtwaardig.

Ten aanzien van de rentevordering over het bedrag van € 7.500,00 vanaf november 2007, toen het in ieder geval aan klager had behoren te worden terugbetaald en over het bedrag van  € 10.000,00 (vanaf 24 mei 2008), oordeelt de raad dat dit een vordering terzake van schadevergoeding betreft, waarover de raad niet bevoegd is te beslissen. Vanaf genoemde data waren die bedragen niet bedoeld om op de derdenrekening van verweerder te blijven staan, zodat het hiervoor gestelde met betrekking tot de modelovereenkomst niet van toepassing is.

Beslissing

De raad oordeelt de klacht gegrond en legt verweerder een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mrs. R.J. Meijer, voorzitter, E. van Asselt-Pronk, J.D. Leerink, M.E. Derix, G.J. van der Veer, leden, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad te Leeuwarden van 18 juni 2010 door mr. P. Schulting, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.