ECLI:NL:TADRLEE:2009:YA1894 Raad van Discipline Leeuwarden 09/09 09a/09 17/09

ECLI: ECLI:NL:TADRLEE:2009:YA1894
Datum uitspraak: 18-12-2009
Datum publicatie: 11-08-2011
Zaaknummer(s):
  • 09/09
  • 09a/09
  • 17/09
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Inzake 09a/09 en 17/09: het is een advocaat niet toegestaan om na beëindiging van de opdracht door zijn cliënt, werkzaamheden te blijven verrichten en in rekening te brengen. Bovendien is het verwijtbaar indien de advocaat vervolgens tegen zijn voormalige cliënt gaat optreden. Klacht gegrond; de raad spreekt uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.   Inzake 09/09: een advocaat dient te reageren op brieven van de deken. Eveneens is een advocaat gehouden zijn verplichtingen op grond van de voor advocaten geldende verordeningen na te komen. Klacht gegrond; onvoorwaardelijke schorsing van 4 maanden.

BESLISSING van de raad van discipline in de zaak met nummer 09/09, 09a/09  en 17/09

Bij brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen van 20 januari 2009 is op 21 januari 2009 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

mr. [  ]  (zaak 09/09)

deken

tegen

mr.[  ]

verweerder

en

1. mevrouw [  ]

2. mevrouw [  ] (zaak 09a/09)

klaagsters

tegen

mr. [  ]

verweerder

Voorts is bij brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen van 4 maart 2009 is op 5 maart 2009 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

mr. [  ]

deken

tegen

mr. [  ]

verweerder

Procesverloop

De raad, bestaande uit mrs. P. Schulting, voorzitter, P.L.G. Buisman, A.J.H. Geense, A.A. Vogelsang en P.H.F. Yspeert, leden en mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, griffier, heeft in een openbare zitting te Leeuwarden op 30 oktober 2009 de klacht behandeld.

Namens klaagsters is verschenen de heer H., echtgenoot van klaagster sub 1 en de broer van klaagsters, S.F. en mr. B., waarnemend deken. Verweerder heeft laten weten wegens ziekte verhinderd te zijn de behandeling van de klachtzaken bij te wonen.

De raad heeft kennis genomen van de van de deken ontvangen dossiers.

De raad ziet aanleiding om de zaken 09/09 en 17/09 gezamenlijk te behandelen, omdat beide zaken een dekenklacht betreffen.

Zaak 09a/09

Feiten  

In januari 2006 is verweerder door de moeder van klaagsters benaderd om haar juridische bijstand te verlenen. Verweerder is vervolgens als advocaat van moeder opgetreden.

Bij brieven van 13 augustus en 22 september 2006 heeft de moeder van klaagsters aan verweerder laten weten geen prijs te stellen op verder contact en dat zij besloten heeft een andere advocaat in de arm te nemen. Bij brief van 9 oktober 2006 heeft verweerder klaagster sub 1 laten weten dat hij zijn werkzaamheden voor de moeder van klaagsters per 22 september 2006 heeft neergelegd.

Naar aanleiding van het optreden van verweerder als advocaat van de moeder van klaagsters, hebben laatstgenoemden een klacht ingediend tegen verweerder die bij voorzittersbeslissing van 25 oktober 2006 kennelijk ongegrond is verklaard. Het daarop ingestelde verzet is bij beslissing van de raad van discipline van 5 maart 2008 ongegrond verklaard.

Bij de mondelinge behandeling van het verzet tegen bovengenoemde voorzittersbeslissing hebben klaagsters nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd. Deze konden echter niet betrokken worden bij de behandeling van het verzet. Nieuwe feiten kunnen slechts aan de orde komen in een afzonderlijke klachtbehandeling, na onderzoek door de deken.

Vermeld dient te worden dat klaagster sub 1 bij beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 17 augustus 2007 is benoemd tot bewindvoerder over haar moeder.

Verweerder heeft zich inmiddels van het tableau van de Nederlandse orde van advocaten laten schrappen.

Klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1.

De moeder van klaagsters heeft verweerder bij brief van 13 augustus 2006 schriftelijk meegedeeld dat zij geen contact meer met hem wilde en dat zij besloten had een andere advocaat in de arm te nemen. Verweerder ging echter onverminderd door met zich te mengen in zaken van moeder. Om die reden heeft moeder op 22 september 2006 haar verzoek schriftelijk herhaald. Op 9 oktober 2006 heeft verweerder schriftelijk aan klaagster sub 1 meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden voor moeder heeft neergelegd. Ondanks deze verklaring is verweerder doorgegaan met het in rekening brengen van gepretendeerde werkzaamheden voor moeder. Uit de door klaagsters overgelegde declaratie van 22 december 2006 blijkt dat verweerder werkzaamheden in rekening heeft gebracht met betrekking tot de periode van eind september 2006 tot eind december 2006, welke werkzaamheden onder meer zouden hebben bestaan uit het plegen van overleg met M.M., directeur van A. B.V., toenmalig bewindvoerder van moeder, het (tegen de wil van moeder) voeren van besprekingen met haar, het voorbereiden van een beroepzaak en het bijwonen van de zitting van de rechtbank Groningen van 24 oktober 2006 inzake de onderbewindstelling.

2.

Bovendien trad verweerder in laatstgenoemde zaak op als advocaat van A.H., broer van moeder, en tegenpartij van moeder. Verwezen wordt naar de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 17 augustus 2007.

3.

Verweerder was niet gericht op het zo goed mogelijk behartigen van de belangen van moeder, maar op het behalen van geldelijk gewin uit een zieke en kwetsbare, alleenstaande bejaarde vrouw.

4.

Verweerder heeft zich in die periode steeds uitermate intimiderend gedragen richting moeder en klaagster en andere zorgverleners. Verweerder schrok daarbij niet terug voor het geven van een verkeerde of valse weergave van zaken. Het beroepschrift van klaagster in de bewindvoeringszaak is hiervan een voorbeeld.

5.

Indien de klacht gegrond wordt verklaard verzoekt klaagster de raad van discipline als bijzondere voorwaarde te stellen dat verweerder de door zijn gedragingen veroorzaakte schade aan moeder vergoedt, welke schade is bepaald op een bedrag van € 16.259,90 zijnde de door verweerder aan moeder in rekening gebrachte declaraties.

Verweer

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Beoordeling

Ad 1.

De raad is van oordeel dat is komen vast te staan dat verweerder, ondanks schriftelijke mededelingen van de moeder van klaagsters dat moeder de opdracht aan verweerder beëindigde en de bevestiging daarvan van de kant van verweerder bij brief van 9 oktober 2006, toch is doorgegaan zich te bemoeien met zaken van moeder. Dit blijkt onder meer uit de declaraties van verweerder waarbij werkzaamheden in rekening worden gebracht die zijn verricht na 13 augustus 2006 en 22 september 2006 en zelfs na 9 oktober 2006.  De raad doelt onder andere op de declaratie van 22 december 2006 van verweerder. Dit is onbetamelijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Ad 2.

Eveneens is komen vast te staan dat verweerder, nadat de opdracht aan verweerder was beëindigd (brief van 13 augustus 2006 en 22 september 2006 van moeder aan verweerder) is gaan optreden voor de broer van moeder tegen moeder. Het is een advocaat niet toegestaan om op te treden een voormalig cliënt in dezelfde zaak.Daar komt nog bij dat de door verweerder verrichte werkzaamheden, onder meer het bijwonen van de zitting van de rechtbank Leeuwarden van 24 oktober 2006 nota bene aan moeder in rekening zijn gebracht. Dit is volstrekt ontoelaatbaar.

Ad 3.

De raad is van oordeel dat, hoewel het financiële gedrag van verweerder onjuist is, daarmee nog niet is komen vast te staan dat verweerder enkel uit was op het behalen van geldelijk gewin. Dit klachtonderdeel is onvoldoende onderbouwd.

Ad 4.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt de raad tot het oordeel dat niet gebleken is dat verweerder intimiderend is opgetreden jegens moeder en klaagsters. Ook dit klachtonderdeel is onvoldoende onderbouwd. Over het eventueel onjuist optreden van verweerder richting hulpverleners en huisarts komt klaagsters geen klachtrecht toe. De desbetreffende personen kunnen daarover alleen zelf klagen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 5.

Dit klachtonderdeel ziet op een vergoeding terzake van schade. De raad is daartoe niet bevoegd. Het is aan de civiele rechter om te oordelen over een vordering tot schadevergoeding.

Ten aanzien van de hierna op te leggen maatregel overweegt de raad dat daarbij mede zijn betrokken het tuchtrechtelijke verleden van verweerder en de ernst van de onderhavige zaken. Het gaat om ernstige tekortkomingen van verweerder jegens degene wiens belangen hij diende te behartigen. 

Beslissing

De raad oordeelt de klacht in al haar onderdelen gegrond en legt verweerder de maatregel op van onvoorwaardelijke schorsing voor de periode van twee maanden. De raad bepaalt daarbij tevens dat deze schorsing ingaat op het moment dat verweerder zich heeft laten inschrijven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.

Voorts spreekt de raad uit dat verweerder jegens klaagsters niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Zaak 09/09 en 17/09

Feiten   

Voorzover nodig wordt verwezen naar hetgeen hiervoor in de zaak 09a/09 onder “Feiten” is gesteld. 

Klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1.

Het onderzoek in de zaak 09a/09 is gefrustreerd door het feit dat verweerder niet heeft gereageerd op brieven van de deken van 5 november en 17 december 2008 waarin om een inhoudelijke reactie op de klacht wordt gevraagd. Ook op een telefonisch verzoek van de adjunct-secretaris is niet gereageerd.

Verweerder heeft gehandeld in strijd met art. 46 Advocatenwet en het bepaalde in gedragsregel 37.

2.

Verder is verweerder bij brief van 2 september 2004 er door de toenmalige deken op geattendeerd dat hij ondanks drie rappellen de jaarlijkse financiële bijdrage niet had voldaan. Bij brief van 21 november 2008 is de deken er door de Nederlandse orde van advocaten op gewezen dat verweerder opnieuw in gebreke was gebleven met betaling van de financiële bijdrage 2008. Bij brief van 26 november 2008 heeft de deken verweerder op zijn verzuim aangesproken en op betaling aangedrongen. Op 1 december 2008 is vervolgens de vordering op verweerder door de Nederlandse orde van advocaten ter incasso aan de deurwaarder overgedragen. Ondanks toezeggingen van verweerder heeft hij echter nimmer betaald. Door niet betaling van de verplichte financiële bijdrage handelt verweerder derhalve in strijd met de bepaalde in de Verordening op de Financiële Bijdrage. Voorts handelt verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, derde toetsingsnorm: handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. 

3.

Verder heeft verweerder niet voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van de Verordening op de Permanente Opleiding. Verweerder is gevraagd om toezending van het bewijs van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van verweerder voor het kalenderjaar 2007. Verweerder zou dit bewijs toezenden, maar heeft hieraan niet voldaan. Verweerder overtreedt daarmee artikel 5 van de Verordening op de Beroepsaansprakelijkheid en tevens de derde toetsingsnorm van artikel 46 Advocatenwet.

4.

In verband met een controle op de naleving van de Boekhoudverordening heeft de deken verweerder bij brief van 21 januari 2009 laten weten dat hij samen met de adjunct-secretaris op 29 januari 2009 om 10.00 uur het kantoor van verweerder zou bezoeken in het kader van de vooraf aangekondigde (baliebrede) controle op de naleving van de Boekhoudverordening. Tevens was verweerder gevraagd om tijdens het bezoek de rekeningafschriften van zijn derdengeldrekening van de laatste vijf kalenderjaren ter inzage klaar te hebben liggen. Verder heeft de deken verweerder er op gewezen dat hij zich zorgen maakte over de liquiditeitspositie en solvabiliteit van verweerder. Om die reden heeft hij hem tevens gevraagd om inzage/afgifte van het laatste financieel jaarrapport, een overzicht van de debiteuren en crediteuren en inzage in de liquiditeits- en solvabiliteitspostitie. Toen de deken op 29 januari 2009 verweerder bezocht bleken er geen rekeningafschriften van de derdengeldrekening van de laatste vijf jaren ter inzage te liggen. De stukken zouden zich bij de accountant bevinden. Ook kon verweerder geen inzage verstrekken in zijn laatste financieel jaarrapport, noch een overzicht verstrekken van zijn debiteuren en crediteuren en inlichtingen verschaffen

over zijn liquiditeits- en solvabiliteitspositie. Vervolgens is verweerder nog een termijn gegund om alsnog de gevraagde gegevens te verstrekken, doch ook daaraan is niet voldaan. De deken had tevoren aangekondigd dat hij een dekenklacht zou indienen indien verweerder aan voorgaande niet zou voldoen. Verweerder heeft niets verstrekt en handelt daarmee in strijd met bepaalde in artikel 5 van de Boekhoudverordening 1998 en voorts met de derde toetsingsnorm van artikel 46 Advocatenwet.

Vervolgens is de dekenklacht ingediend.

Beoordeling

Door in de zaak van v.d.H. tegen verweerder niet te reageren op brieven van de deken om een nadere reactie heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Zijn gedrag is in strijd met artikel 46 Advocatenwet en met het bepaalde in gedragsregel 37. Ten aanzien van de overige drie door de deken ingediende klachten is de raad van oordeel dat deze ook gegrond zijn. Het gestelde in de overige drie klachten is door verweerder niet ontkend, zodat zulks als vaststaand moet worden aangenomen. Gelet op eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen alsmede op de ernst van de onderhavige klachten komt de raad tot oplegging van onderstaande maatregel.

Beslissing

De raad oordeelt alle klachtonderdelen gegrond en legt verweerder de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing op voor de duur van vier maanden ingaande op het moment dat verweerder zich weer laat inschrijven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten en de schorsing van twee maanden, als opgelegd in de zaak 09a/09,  is verstreken.

Aldus gewezen door mrs. P. Schulting, voorzitter, P.L.G. Buisman, A.J.H. Geense, A.A. Vogelsang en P.H.F. Yspeert, leden, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad te Groningen van 18 december 2009 door mr. P. Schulting, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voorzitter       Griffier

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van 30 dagen is de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. per post: het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

b. bezorging: de griffie van het Hof van Discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

c. per fax: het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijk met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 07.

Voorzover nodig wordt verwezen naar hetgeen hiervoor in de zaak 09a/09 onder “Feiten” is gesteld.