ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4428 Raad van Discipline Arnhem 13-98

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4428
Datum uitspraak: 30-04-2013
Datum publicatie: 13-06-2013
Zaaknummer(s): 13-98
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Geklaagd wordt over een handelen in 1999 en het optreden van verweerder in de periode 2004-2007. Dat is zo lang geleden dat dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk is. Er is geen redelijke verklaring voor het feit dat klagers deze kwestie zo lang hebben laten rusten. Uitlatingen verweerder niet grievend. Klachten kennelijk niet ontvankelijk althans kennelijk ongegrond.

Beslissing van 30 april 2013

in de zaak 13-98

naar aanleiding van de klacht van:

1. de heer [  ]

2. mevrouw [  ]

adres

klagers

tegen:

mr. X.

advocaat te B.

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 5 april 2013 met kenmerk K 13/04, door de raad ontvangen op 9 april 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 Klager sub 1 is verwikkeld in een geschil met zijn broers en zusters over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun overleden ouders. Verweerder is opgetreden als advocaat van de broers en zusters.

1.2 Klager sub 1 heeft van twee van zijn broers rekening en verantwoording verlangd. Daarover is geprocedeerd en die vordering werd afgewezen. Het arrest van het gerechtshof Arnhem in deze kwestie is van 16 april 2002. Vervolgens is in 2004 en 2005 opnieuw over die nalatenschappen geprocedeerd.

1.3 Op 23 januari 2012 schreef verweerder aan klager sub 1 het navolgende:

‘Na mijn brief aan u van 6 juni 2011 heb ik nog wat onderzoek en studie verricht. Dat is nu klaar en ik ben zover dat ik voor uw broers en zussen de volgende en naar verwachting laatste procedure kan starten.

Ik ben klaar om de dagvaarding naar de deurwaarder te sturen met de opdracht om u voor de rechtbank te dagen om te komen tot de verdeling die ik u in mijn bericht van 6 juni 2011 heb voorgehouden.

Ik stel u hierbij voor de laatste maal in de gelegenheid om deze verdeling te accepteren en om daarmee het al vele jaren durende gekrakeel om de nalatenschappen van vader en moeder af te sluiten.

Verneem ik thans binnen 8 dagen niets van u of is uw reactie niet adequaat, dan zal de procedure een aanvang nemen.’

2. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a. In een bespreking met de wederpartij niet toe te laten stukken van de financiële administratie van de wederpartij te (laten) kopiëren, te fotograferen of mee te nemen met als gevolg dat klager de stukken moest overschrijven wat hem uren heeft gekost;

b. na te laten stukken van de financiële administratie op chronologische volgorde te leggen en klagers daarvan in kennis te stellen, met als gevolg dat het voor klagers onmogelijk is geweest om een duidelijk beeld van de financiële administratie van hun ouders c.q. schoonouders te verkrijgen.

c. in een briefwisseling met klagers zeer dwingend over te komen, terwijl klagers op dat moment niet werden bijgestaan door een advocaat.

3. VERWEER

Verweerder voert tegen de klachten verweer. Op de inhoud hiervan zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4. BEOORDELING

4.1 Op de klacht en de verschillende onderdelen daarvan kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist. Daarbij houdt de voorzitter aan dat klaagster sub 2, anders dan verweerder aanvoert met, kort gezegd, het argument dat zij geen deelgerechtigde is of was, wel ontvankelijk is. Zij was en is ook thans nog in gemeenschap van goederen gehuwd met klager sub 1. De discussie over de omvang van de beide nalatenschappen raakte ook haar belangen.

 Klachtonderdeel a.

4.2 De bespreking waarom het in klachtonderdeel a gaat vond plaats in 1999. Dat is zo lang geleden dat dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk is. Er is geen redelijke verklaring voor het feit dat klagers deze kwestie zo lang hebben laten rusten.

Klachtonderdeel b.

4.3 De kwestie die in klachtonderdeel b. aan de orde is, speelde in 2004- 2005. Daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen. Dat is nu immers meer dan 7 jaar geleden. En ook daar ontbreekt een redelijke verklaring voor het feit dat klagers zoveel tijd hebben laten verstrijken. Overigens blijkt niet dat en waarom verweerder tegenover klagers verplicht zou zijn om die financiële administratie chronologisch geordend en op een wijze die deze administratie voor hen toegankelijk maakte, aan te bieden. Als dat al is gegaan zoals het volgens klager zou hebben moeten gaan, dan rustte de verplichting om die administratie anders aan te bieden niet op verweerder maar op zijn cliënten.

Klachtonderdeel c.

4.4 Voor zover de voorzitter kan zien gaat het niet om een briefwisseling maar om een enkele brief die verweerder op 23 januari 2012 namens de andere deelgerechtigden schreef. Deze brief, die hierboven werd weergegeven, moet worden geplaatst tegen de achtergrond van de in het verleden gevoerde verbeten strijd.

4.5 De voorzitter kan in die brief of de toon daarvan geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder zien. Daarbij moet worden betrokken dat verweerder optrad als advocaat van de wederpartij van klagers en dat deze brief moet worden gezien tegen de achtergrond van de in het verleden gevoerde verbeten strijd tussen klager sub 1 enerzijds en de cliënten van verweerder anderzijds.

Gelet op deze context en de als gevolg daarvan tussen partijen ontstane verhoudingen heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter de hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënten te behartigen op een wijze die hem goeddunkt, niet overschreden.

Dit klachtonderdeel is daarmee kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klagers kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a en b en verklaart klachtonderdeel c kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 30 april 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 mei 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

- de deken van de Nederlandse Orde van advocaten