ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4282 Raad van Discipline Arnhem 13-87

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4282
Datum uitspraak: 26-04-2013
Datum publicatie: 23-05-2013
Zaaknummer(s): 13-87
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager beroept zich op een prijsafspraak met verweerder over de prijs van zijn diensten, waaraan verweerder zich niet zou hebben gehouden, die echter niet is komen vast te staan.

Beslissing van 26 april 2013

in de zaak 13-87

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw X

wonende A

 klaagster

tegen:

 mr. Y

advocaat te B

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 28 maart 2013 met kenmerk RvT 1213-0031/LB/SD, door de raad ontvangen op 29 maart 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Met een e-mailbericht van 19 mei 2012 heeft klaagster zich gewend tot de deken in het toenmalige arrondissement Zwolle-Lelystad. De deken heeft die klacht onderzocht en het dossier vervolgens in handen gegeven van de deken in het arrondissement Midden-Nederland omdat de plaats van vestiging van verweerder intussen was gaan behoren tot het rechtsgebied van de rechtbank Midden-Nederland.

1.3 Klaagster is of was verwikkeld in een conflict met haar voormalige partner. Over de financiële afwikkeling van allerlei kwesties werd geprocedeerd bij de rechtbank Zwolle-Lelystad. Klaagster werd in die zaak bijgestaan door mr. N.. In november 2011 heeft zij verweerder verzocht om de behandeling van de zaak over te nemen. Er was in die zaak reeds van antwoord/eis in reconventie geconcludeerd en er had een comparitie plaatsgevonden. Maar de comparitie wachtte op een voortzetting omdat deze was onderbroken door een wrakingsverzoek.

1.4 Verweerder heeft de zaak op zich genomen. In april 2012 ontstond een conflict over de honorering van de verrichtingen van verweerder. De opmaat daarvoor is te kennen uit e-mailberichten van voor die datum. Op 25 april 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden. Daarbij zijn volgens beide partijen afspraken gemaakt, maar over de inhoud ervan zijn partijen het oneens. Omdat het niet tot een vergelijk kwam heeft verweerder vervolgens de dienstverlening aan klaagster gestaakt.

2 KLACHT

2.1 Uit de aanbiedingsbrief van de deken en in samenhang met de inleidende brief van klaagster kan worden vastgesteld dat de klacht uit de drie navolgende onderdelen bestaat.

a) Verweerder heeft op 30 januari 2012 ten onrechte aan klaagster een bedrag van € 3.461,- gedeclareerd. Dat was in strijd met een gemaakte prijsafspraak volgens klaagster.

b) Verweerder heeft zich na het gesprek van 25 april 2012 en toen het misliep met de schriftelijke vastlegging van de op die datum gemaakte afspraken ten onrechte aan de zaak onttrokken. Hij had de zaak verder behoren af te wikkelen op de financiële condities zoals die bij dat gesprek (volgens klaagster) waren overeengekomen. Ten onrechte zou verweerder in de schriftelijke neerslag van dat gesprek, een vaststellingsovereenkomst die aan klaagster ter tekening werd toegezonden, in feite wijzigingen aangebracht hebben in wat in werkelijkheid was afgesproken. Klaagster wenst verweerder aan de volgens haar gemaakte afspraken te houden.

c) Verweerder is in zijn dienstverlening aan klaagster op verschillende punten tekortgeschoten. Hij zou een aantal keren wegens ziekte onbereikbaar zijn geweest en onvolledige processtukken naar de rechtbank hebben gestuurd.

3 VERWEER

3.1 Teneinde het geschil over de openstaande factuur van € 3.461,- te schikken is overeengekomen dat alle werkzaamheden tot en met 25 april 2012 zouden worden gedaan voor € 1.000,- en dat verweerder daarvoor nog één processtukken zou opstellen. De hiervoor op te stellen overeenkomst is nimmer getekend omdat klaagster met aanvullende eisen kwam.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. Volgens klaagster zou met verweerder zijn afgesproken dat hij de zaak die hij overnam in ongeveer 10 uren zou afwikkelen en de vervolgens verzonden declaratie was met deze afspraak in strijd. Die prijsafspraak is echter niet komen vast te staan, integendeel, uit de verschillende tussen partijen gewisselde e-mailberichten valt op te maken dat het anders is geweest. Verweerder zou klaagster verder helpen tegen een gematigd uurtarief van € 160,-. Klaagster doet in dit verband ten onrechte een beroep op haar e-mailbericht van 28 november 2011 aan verweerder. De passages daaruit die er in dit verband toe doen zijn de volgende:

“Wij bespraken vanmiddag ook de navolgende punten:  … (In dit verband niet relevant; de voorzitter. Wij bespraken dat u waarschijnlijk 10 uren nodig zult hebben voor de comparitie en zitting. Het contact zullen we zeer zakelijk en kort houden om de kosten zo laag mogelijk te houden gezien mijn inkomen van € 1800 pmnd ……. (In dit verband niet relevant; de voorzitter)”.

4.3 Met de woorden “Wij bespraken vanmiddag ook” werd door klaagster gereageerd op een eerder bericht van die dag van verweerder aan haar. Daarin geeft verweerder aan dat hij genoemd laag uurtarief (€ 160,-) in rekening zou brengen, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en btw. Daarbij merkt verweerder het volgende op: “De totale kosten hangen dus af van de hoeveelheid werkzaamheden; daarover kan ik helaas nog geen inschatting geven”.

4.4 De passage uit het e-mailbericht van klaagster “dat u waarschijnlijk 10 uren nodig zult hebben…..” ondersteunt de stelling dat (desalniettemin) een maximum van 10 uren zou zijn afgesproken niet. Het staat er ook niet. Voor zover klaagster met die opmerking de bedoeling heeft gehad om vast te leggen dat dat maximum was afgesproken, is dat toch geen heldere reactie geweest op de hiervoor geciteerde passage uit het e-mailbericht van verweerder en in elk geval heeft zij er niet op mogen vertrouwen dat dat nu verder en voor verweerder kenbaar als afspraak mocht gaan gelden. En een duidelijk tegenvoorstel waarmee verweerder akkoord zou zijn gegaan, is het evenmin.

4.5 De klacht is niet dat de declaratie van € 3.461,- in strijd was met de afspraken zoals verweerder die had vastgelegd en evenmin dat die declaratie (de niet aannemelijk geworden buiten beschouwing gelaten) buitensporig hoog of wellicht anderszins in strijd was met wat een behoorlijk handelend en declarerend advocaat betaamt. Daarmee is deze declaratie tuchtrechtelijk verder niet meer relevant. Declaratiegeschillen horen niet bij de tuchtrechter thuis. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b. Op 25 april 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden om tot een oplossing te komen van de gerezen problemen. Daarbij werd volgens beide partijen overeenstemming bereikt over de geschilpunten die waren ontstaan, waarvan de kwestie van de financiële condities wel de belangrijkste was. Naar aanleiding daarvan is door het kantoor van verweerder een vaststellingsovereenkomst op schrift gesteld. Die is aan klaagster ter tekening toegezonden, maar haar reactie was blijkens haar e-mailbericht aan het kantoor van 30 april 2012 dat er het een en ander niet klopte aan wat de schriftelijke vastlegging van de gemaakte afspraken moest worden. Vervolgens liep de zaak (opnieuw) vast.

4.7 Bij alle geschilpunten is in elk geval duidelijk dat beide partijen in die vaststellingsovereenkomst een schriftelijke vastlegging van de financiële afspraken wensten en die is er dus niet gekomen. Tegen die achtergrond moet worden aangenomen dat er geen, verweerder bindende, afspraken tot stand zijn gekomen waaraan klaagster verweerder ook zonder die schriftelijke vastlegging kon houden. De lezingen van partijen, over de reden waarom het bij de schriftelijke vastlegging van die overeenkomst misliep, verliezen daardoor hun belang. De stelling van klaagster dat verweerder of het kantoor van verweerder de afspraak (al dan niet willens en wetens) op onjuiste wijze hebben vastgelegd mist, gelet op de stevige financiële concessie die van die zijde werd gedaan elke aannemelijkheid. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel c. De hiervoor besproken gang van zaken maakt duidelijk dat klaagster, zij het op haar condities, heel graag met verweerder zou zijn doorgegaan. In die belichting is het niet aannemelijk dat het kantoor en/of verweerder bij de dienstverlening aan klaagster zulke grove tekortkomingen heeft of hebben laten zien dat deze ook tuchtrechtelijk relevant zouden zijn. Uit de e-mailwisseling blijkt dat klaagster en verweerder op meerdere punten verschil van inzicht hadden over wat te doen stond en hoe dat het beste kon worden aangepakt. Maar dat is niet verwonderlijk bij, enerzijds, de rol die klaagster, mede om kosten te besparen, voor zichzelf zag bij het opstellen en inrichten van de processtukken en, anderzijds, het feit dat verweerder ook zijn eigen verantwoordelijkheid voor het goede verloop van de verdere procedure nam en wilde waarmaken. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht wordt afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum, als griffier op 26 april 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 26 april 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerder en klaagster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten