ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4259 Raad van Discipline Arnhem 12-193

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4259
Datum uitspraak: 18-03-2013
Datum publicatie: 23-05-2013
Zaaknummer(s): 12-193
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft zonder voorafgaand overleg met klaagster (zijn cliënte) in brief aan het hof  geschreven dat hij ernstig twijfelt aan het vermogen van klaagster om haar wil te bepalen. Hij heeft een kopie van deze brief aan de advocaat van ex-echtgenoot van klaagster gestuurd. Klaagster beklaagt zich hierover.  Raad beoordeelt de klacht hierover ongegrond nu verweerder weliswaar tegen de wil van zijn cliënte heeft gehandeld maar uitdrukkelijk in haar belang. De betreffende brief moest beschouwd worden als een noodgreep, als een laatste redmiddel om uitstel te krijgen. Klaagster was in gebreke gebleven met het tijdig betalen van het door het hof vastgestelde voorschot voor een deskundigenonderzoek. Het gevolg daarvan zou waarschijnlijk zijn dat het deskundigenonderzoek geen doorgang zou vinden. Ook de overige klachtonderdelen over gebrek aan kwaliteit dienstverlening zijn ongegrond bevonden door de raad.

Beslissing van 18 maart 2013

in de zaak 12-193

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 11 oktober 2012, met kenmerk RvT 1112-9232, door de raad ontvangen op 12 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- De eerdergenoemde brief van 11 oktober 2012 van de deken en van de stukken vermeld op de zich bij die brief bevindende inventarislijst genummerd van 1 tot en met 13.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder treedt op als advocaat van klaagster bij de afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding van klaagster. Verweerder heeft de zaak overgenomen van klaagsters eerdere advocaten.

2.3 Klaagster en haar ex-echtgenoot zijn verwikkeld (geweest) in verschillende gerechtelijke procedures.

2.4 Één van de procedures, waarin verweerder klaagster bijstaat, is een procedure in hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem over de boedelverdeling. In die procedure was, in eerste aanleg bij de rechtbank Utrecht, een deskundigenrapport uitgebracht waarin de aandelen die tot de door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap horen, zijn gewaardeerd.

2.5 Namens klaagster is in de procedure in hoger beroep betoogd dat haar ex-echtgenoot belangrijke informatie, van invloed op de waarde van de aandelen,  aan de deskundige heeft onthouden.

2.6 Naar aanleiding daarvan heeft het gerechtshof in zijn arrest van 15 november 2011 bepaald dat er een nieuw deskundigenonderzoek zou plaatsvinden ter bepaling van de waarde van die aandelen.

2.7 In verband met dit onderzoek moesten zowel klaagster als haar ex-echtgenoot een voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek ten bedrage van € 3.500,00 voldoen aan de griffier van het gerechtshof. Dit bedrag moest uiterlijk 31 januari 2012 zijn voldaan aan het hof.

2.8 Klaagster had dit bedrag op 30 januari 2012 nog niet betaald.

2.9 Op 30  januari 2012 heeft verweerder een brief geschreven aan de griffier van het gerechtshof waarin onder meer het volgende is vermeld: “Ik heb op dit moment ernstige twijfel aan het vermogen van cliënte haar wil te bepalen. Dit vermoeden dien ik te onderzoeken en kan mogelijk met zich meebrengen dat artikel 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is. Het gaat dan om een verandering van de persoonlijke staat van een partij. In casu gaat het dan om een verandering van een handelingsbekwame naar een handelingsonbekwame partij. Ik dien de benoeming van een bewindvoerder te onderzoeken. In het licht van het voorgaande verzoek ik u in elk geval niet die consequenties aan de non-betaling te verbinden die in de regel voor de hand liggen. Kunt u mij uitsluitsel geven welke opening het Hof mij nog kan bieden om dit op te lossen?....”

2.10 Verweerder heeft tegelijkertijd een kopie van zijn brief van 30 januari 2012 aan het hof aan de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster gestuurd.

2.11 Enkele dagen later, bij brief van 3 februari 2012, heeft verweerder klaagster een kopie van zijn brief van 30 januari 2012 aan het hof gestuurd. Daarbij heeft hij vermeld dat een onderbewindstelling kan worden aangevraagd met behulp van formulieren die op de website “rechtspraak.nl” zijn te vinden en dat indien daartoe zal worden overgegaan wellicht de dochter van klaagster en mogelijk ook andere verwanten gehoord zullen (moeten) worden.

2.12 Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot is tevens een procedure in kort geding gevoerd. De ex-echtgenoot van klaagster had dit kort geding aanhangig gemaakt teneinde te bewerkstelligen dat klaagster veroordeeld zou worden om mee te werken aan de toedeling van het onverdeelde aandeel van klaagster in de  aandelen [naam B.V.] aan haar ex-echtgenoot en aan de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan klaagster, waarbij klaagster ervoor diende te zorgen dat haar ex-echtgenoot ontslagen zou worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de echtelijke woning rustende hypotheekschuld.

2.13 De vorderingen met betrekking tot de voormalige echtelijke woning zijn door de voorzieningenrechter afgewezen. De ex-echtgenoot van klaagster is daartegen in hoger beroep gegaan. Op 6 december 2011 heeft het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem in hoger beroep het kort geding vonnis van de rechtbank Utrecht vernietigd en een substantieel deel van de vorderingen van de ex-echtgenoot van klaagster toegewezen. Tevens heeft het gerechtshof als prikkel voor nakoming van de veroordeling op twee punten een dwangsom opgelegd ten laste van klaagster.

2.14 Op 3 februari 2012 is door de deurwaarder het arrest van 6 december 2011 van het gerechtshof aan klaagster betekend en is klaagster bevel gedaan om te voldoen aan de inhoud van dat arrest op straffe van verbeurte van de in het arrest genoemde dwangsommen.

2.15 Bij brief met bijlagen van 6 februari 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof Amsterdam niet heeft weersproken dat klaagster geen aandeelhouder was van de besloten vennootschap [naam B.V.];

b) hij voorafgaand aan die zitting geen stukken in het geding heeft gebracht;

c) hij zonder voorafgaand overleg met klaagster in zijn brief d.d. 30 januari 2012 het hof heeft geschreven dat hij ernstig twijfelt aan het vermogen van klaagster om haar wil te bepalen en dat hij een kopie van deze brief aan de advocaat van haar ex-echtgenoot heeft gestuurd;

d) hij klaagster in zijn brief d.d. 3 februari 2012 geschreven heeft dat haar dochter eventueel gehoord zou moeten worden;

e) hij niet heeft voorkomen dat het arrest van 6 december 2011 aan klaagster is betekend door de deurwaarder, als gevolg waarvan klaagster nu een groot bedrag aan dwangsommen verbeurd heeft.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft erop gewezen dat klaagster geen aandeelhoudster is van de besloten vennootschap [naam B.V.]

4.2 Verweerder betwist dat hij onvoldoende stukken in het geding heeft gebracht. Waarschijnlijk doelt klaagster op de e-mail van de [naam bank] d.d. 1 maart 2011 waaruit blijkt dat zij wel degelijk het nodige heeft gedaan om te bewerkstelligen dat haar ex-echtgenoot zou worden ontslagen uit de hoofdelijkheid. Deze e-mail is zowel in het kort geding als in de bodemprocedure in het geding gebracht.

4.3 De brief d.d. 30 januari 2012 aan het gerechtshof moet gezien worden als een noodgreep, als een laatste redmiddel om uitstel te verkrijgen. Indien verweerder dat niet had gedaan waren de negatieve gevolgen voor klaagster aanzienlijk geweest.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Uit het dossier blijkt dat de deken tijdens de bespreking van 3 juli 2012 heeft vastgesteld dat klaagster geen aandeelhoudster is van de besloten vennootschap [naam B.V.] De aandelen staan op naam van de ex-echtgenoot van klaagster maar vallen wel in de ontbonden huwelijksgemeenschap. Ter zitting heeft verweerder dit herhaald. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

 Ad klachtonderdeel b)

5.2 Klaagster heeft haar verwijt aan verweerder dat hij onvoldoende stukken in het geding heeft gebracht niet concreet gemaakt, nu zij niet heeft aangegeven welke stukken in welke procedure hadden moeten worden overgelegd. Verweerder heeft aangegeven dat klaagster wellicht doelt op de e-mail van 1 maart 2011 van de [naam bank] aan klaagster. Verweerder heeft aangegeven dat deze mail zowel in de procedure in kort geding als is de bodemprocedure in het geding is gebracht. Deze stelling komt de raad niet onaannemelijk voor. Nu klaagster haar verwijt niet verder geconcretiseerd heeft is klachtonderdeel b) bij gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.3 In regel 9 lid 1 van de Gedragsregels staat dat een advocaat geen handelingen tegen de kennelijke wil van zijn cliënt mag verrichten. Verweerder heeft de inhoud van zijn brief van 30 januari 2012 aan het gerechtshof niet van tevoren met klaagster besproken. Hij heeft klaagster pas 4 dagen later, bij brief van 3 februari 2012, een kopie van zijn brief aan het gerechtshof gestuurd.

5.4 Ter zitting heeft verweerder erkend dat het feit dat hij klaagster niet per gelijke post een afschrift van zijn brief aan het hof heeft gestuurd verkeerd is geweest.

5.5 Duidelijk is dat klaagster het niet eens was met de inhoud van de brief van verweerder aan het hof en met het feit dat verweerder de brief (ook aan de wederpartij) heeft verstuurd. Verweerder heeft tot zijn verweer aangevoerd dat de brief beschouwd moet worden als een noodgreep, als een laatste redmiddel om uitstel te krijgen, nu hij wist dat klaagster niet tijdig zorg zou dragen voor betaling van het voorschot op het deskundigenonderzoek. Het gevolg daarvan zou waarschijnlijk zijn dat het deskundigenonderzoek geen doorgang zou vinden.

5.6 De strategie van verweerder heeft uiteindelijk gewerkt. Er is uitstel verleend, klaagster heeft op 15 februari 2012 het voorschot met geleend geld voldaan en inmiddels is het deskundigenonderzoek verricht en de uitkomst daarvan is gunstig voor klaagster. De aandelen zijn voor een aanzienlijk hoger bedrag gewaardeerd dan in het eerste deskundigenrapport.

5.7 De raad constateert dat verweerder zich bij het schrijven van de gewraakte brief bewust is geweest van het feit dat zijn cliënte het niet eens zou zijn met de inhoud daarvan. Verweerder heeft echter ook ter zitting verklaard dat hij inderdaad twijfelt of zijn cliënte in staat is om haar wil te bepalen. Verweerder heeft verder betoogd dat zijn handelwijze uitdrukkelijk in het belang van zijn cliënte is geweest. Dit is uiteindelijk ook gebleken. Verweerder heeft een afweging gemaakt tussen handelen overeenkomstig de wil van zijn cliënte en handelen tegen de wil van zijn cliënte maar uitdrukkelijk in haar belang.  In de afweging die verweerder heeft gemaakt ziet de raad geen tuchtrechtelijk verwijt. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.8 Bij brief d.d. 3 februari 2012 heeft verweerder klaagster een kopie van zijn brief van 30 januari 2012 aan het gerechtshof toegestuurd. Daarbij heeft hij uitleg gegeven over hoe een onderbewindstelling geëffectueerd kan worden. Met de mededeling in zijn brief dat wellicht de dochter van klaagster gehoord zou moeten worden indien een dergelijk verzoek zou worden ingediend heeft verweerder niet meer gedaan dan het verstrekken van informatie aan klaagster over de consequenties van een verzoek tot onderbewindstelling. Hierin kan de raad geen tuchtrechtelijk verwijt zien. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.9 Op 6 december 2011 heeft het gerechtshof een arrest gewezen waarin de vorderingen van de ex-echtgenoot van klaagster grotendeels zijn toegewezen op straffe van verbeurte van een dwangsom. Kennelijk heeft klaagster niet (tijdig) voldaan aan de veroordelingen. Op 3 februari 2012 is het arrest door de deurwaarder aan klaagster betekend en is klaagster bevel gedaan om te voldoen aan de inhoud van dat arrest op straffe van verbeurte van de in het arrest genoemde dwangsommen.

5.10 Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat het arrest aan klaagster is betekend en klaagster als gevolg daarvan het maximale bedrag aan dwangsommen verbeurd heeft. Ook klachtonderdeel e) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, H. Dulack, J.R.O. Dantuma en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland  

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.