ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4225 Raad van Discipline Arnhem 13-68

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4225
Datum uitspraak: 04-04-2013
Datum publicatie: 10-05-2013
Zaaknummer(s): 13-68
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat die voor twee partijen had opgetreden heeft zich teruggetrokken toen deze partijen onderling een conflict kregen. De advocaat kreeg geld op zijn derdenrekening gestort. Niet duidelijk was voor wie van de ruziënde partijen het geld bestemd was. Één van de partijen klaagt erover dat advocaat hen niet gelijktijdig op de hoogte heeft gebracht van de ontvangst van het derdengeld. Tevens zou verweerder de doorbetaling van de derdengelden getraineerd hebben. Klacht wordt door voorzitter kennelijk ongegrond bevonden.

Beslissing van 4 april 2013

in de zaak 13-68

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 6 maart 2013 met kenmerk RvT 1213-9511, door de raad ontvangen op 7 maart 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 9.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft voor klager een procedure gevoerd tegen de voormalig werkgever van klager over de afwikkeling van een bonusvergoeding. Een (voormalig) collega van klager, de heer W., was daar ook bij betrokken.  Klager en W. hadden allebei jegens hun (voormalig) werkgever aanspraak op een bonus. De bonusregeling was zo ingericht dat indien W. geen aanspraak op zijn bonus zou maken, klager een hogere bonusvergoeding zou ontvangen dan de bonus waarop klager en W. anders samen recht zouden hebben.

1.3 Klager en W. zijn om die reden overeengekomen dat W. niet rechtstreeks aanspraak zou maken op de bonus maar dat klager dat (alleen) zou doen waarbij klager en W. overeenkwamen dat het door klager te ontvangen bedrag vervolgens door klager en W. bij helfte zou worden gedeeld.

1.4 De eerste termijnen van de bonus zijn door de voormalig werkgever van klager en W. vrijwillig aan klager betaald. Klager en W. hebben deze bedragen overeenkomstig hun afspraak bij helfte gedeeld.  Ter incassering van de laatste twee termijnen bleef klagers voormalig werkgever in gebreke zodat verweerder op naam van klager een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt.

1.5 Bij vonnis van 2 september 2009 is de vordering van klager toegewezen door de kantonrechter. Het gerechtshof heeft dit vonnis in zijn arrest van 23 augustus 2011 bekrachtigd.

1.6 Tussen klager en W. is begin december 2011 een geschil ontstaan over de verdeling van het bedrag dat klager op grond van het arrest van het gerechtshof d.d. 23 augustus 2011 heeft geïncasseerd. Dat geschil strekte zich ook uit over het bedrag van € 11.863,-- dat door het gerechtshof aan proceskosten was toegewezen en dat door de voormalig werkgever van klager en W. was betaald op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerder.

1.7 Tussen klager en W. is een gerechtelijke procedure gevoerd over de verdeling van het bedrag dat klager onder zich had. Daaraan voorafgaand is door W. ten laste van klager conservatoir beslag gelegd op bankrekeningen op naam van klager en tevens op het bedrag aan proceskosten dat geparkeerd was op de derdengeldrekening van verweerders kantoor.

1.8 Door verweerder is een uitdraai van zijn e-mail aan klager d.d. 14 december 2011, verzonden om 16.37 uur, overgelegd. Dit bericht luidt als volgt:

“Beste (lees: klager),

Bijgaande fax en beslagstukken ontving ik inmiddels in bovengenoemde zaak. Één en ander spreekt voor zich. Ik wacht af.

Het goede nieuws is echter dat ik zojuist op de derdengeldenrekening van mijn kantoor van [naam werkgever] het bedrag van EUR 11.683, - ontving.

Vraag is of wij het dossier nu zullen sluiten of dat ook aanspraak moet worden gemaakt op betaling van de laatste rente en kosten? Ik heb de deurwaarder gevraagd opgave te doen van het bedrag van de rente en kosten. Ik bericht je daaromtrent nader.

Met vriendelijke groet,”

1.9 Voorts bevindt zich bij de stukken een e-mail van verweerder, op 16 december 2011 om 16:28 uur aan de advocaat van W. verzonden. De tekst van deze e-mail luidt als volgt:

“Geachte collega,

In antwoord op uw brief van 13 dezer bericht ik u dat de Stichting Beheer derdengelden [kantoor verweerder] het bedrag van EUR 11.863 heeft ontvangen.

Ik zal dit bedrag onder de Stichting Derdengelden laten houden, totdat overeenstemming tussen de heren (lees: klager en W) is ontstaan, dan wel het geschil tussen partijen anderszins is beslecht.

Een kopie van dit bericht doe ik toekomen aan de heer (lees: klager).

Met vriendelijke groet,

(lees: verweerder)”

1.10 De secretaresse van verweerder heeft diezelfde dag om 16.31 uur per e-mail aan klager een kopie van dit bericht gezonden.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) de advocaat van W., klagers wederpartij, omstreeks 14 december 2011 te berichten dat hij (lees: verweerder) geld op de derdengeldrekening had ontvangen alvorens klager hiervan op de hoogte te stellen. Verweerder had partijen gelijktijdig op de hoogte moeten stellen.

b) de behandeling van het verzoek om doorbetaling van de ontvangen derdengelden te traineren.

2.2 Klager heeft ter toelichting op zijn klacht gesteld van mening te zijn dat verweerder ten onrechte het heft in eigen handen heeft genomen door het leveren van een vriendendienst aan zijn ex-collega mevrouw mr. van V. (de advocaat van W.) door haar de toezegging te doen het bedrag van € 11.863 onder de Stichting derdengelden te houden. Hij zou klager daarmee hebben benadeeld.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

Ad klachtonderdeel a)

3.2 Feitelijk onjuist is de stelling dat klager als laatste werd geïnformeerd over de op de derdengeldrekening van het kantoor van klager binnengekomen proceskostenveroordeling of over het daar opgelegde beslag. Het bericht van verweerder aan klager van 14 december 2011 laat zien dat dat anders was. Wat er mis is met de volgorde van de berichtgeving daarover van 16 december 2011, eerst aan Mr. van V en vervolgens (iets minder dan) drie minuten later aan klager, kan de voorzitter niet inzien. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

3.3 Verweerder was gehouden om het omstreden bedrag onder zich te houden. Het staat immers vast dat tussen klager en W. geen overeenstemming was over naar wie (welk gedeelte van) dat bedrag zou moeten toevloeien. En evenmin was er een rechterlijk gewijsde waarin dat werd uitgemaakt. Dat verweerder de uitbetaling van dat bedrag zou hebben getraineerd komt niet uit de verf, ook niet als daarbij wordt betrokken dat verweerder op enig moment niet meer bereid was om in het kader van de bemoeienis van de deken met deze kwestie deel te nemen aan een bemiddelingsgesprek omdat het beslag er lag, omdat klager bezwaar maakte tegen de deelname van W. aan het gesprek en omdat Mr. van B, de advocaat van klager, had aangegeven niet bij de bespreking aanwezig te zullen zijn. De voorzitter kan niet zien waarom verweerder - desalniettemin - tijd vrij had moeten maken voor dat gesprek waarin hij, gegeven die omstandigheden, niets voor klager zou hebben kunnen betekenen. Zijn weigering levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 4 april 2013.

griffier  voorzitter