ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4221 Raad van Discipline Arnhem 13-28

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4221
Datum uitspraak: 22-02-2013
Datum publicatie: 10-05-2013
Zaaknummer(s): 13-28
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit dienstverlening kennelijk ongegrond.

Beslissing van 22 februari 2013

in de zaak 13-28

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Nederland (Gelderland) van 21 januari 2013, door de raad ontvangen op 24 januari 2013, en van de op de daarin beschreven inventarislijst vermelde stukken genummerd 1 t/m 19.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 In april 2011 wendde klager zich tot verweerder met een incasso. Verweerder zou zich in de kwestie laten bijstaan door zijn stagiaire, mr. X.

1.2 Na ontvangst van de opdrachtbevestiging is in juni 2011 een sommatie brief uitgegaan. Daarop volgde in september 2011 een afwijzende reactie van de debiteur.

1.3 Vervolgens heeft de zaak enige tijd stilgelegen om gezondheidsredenen van klager. In december 2011 hebben partijen (opnieuw) overlegd over de bewijsmogelijkheden.

1.4 De – op zichzelf voor de hand liggende – inschatting van verweerder was dat klager bewijs zou moeten leveren van zijn stellingen. Verweerder zag onvoldoende mogelijkheden.

1.5 Op 22 februari 2012 heeft daarover nog een nader gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Klager zou mogelijk beschikken over aanvullend bewijs en heeft dat, na de bespreking van 22 februari 2012, aan verweerder en mr. X toegestuurd.

1.6 Bij brief van 15 maart 2012 heeft mr. X klager meegedeeld dat zij na bestudering van de nadere bewijsstukken blijft bij haar negatieve oordeel over de bewijsmogelijkheden van klager. Tevens is klager in deze brief bericht dat over gegaan zou worden tot sluiting van zijn dossier  zoals ook daadwerkelijk is gebeurd op 15 maart 2012.

1.7 Tot slot heeft mr. X klager in de brief van 15 maart 2012 bericht dat hij zijn reeds betaalde facturen volledig gecrediteerd zou krijgen hetgeen ook is gebeurd.

1.8 Bij brief van 16 april 2012 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder de belangen van klager niet goed heeft behartigd en onvoldoende voortvarend te werk is gegaan.

2.2  Uit toelichting op de klacht blijkt dat klager verweerder verwijt dat er broddelwerk is geleverd, dat er gedurende een jaar niets substantieels is gepresteerd. Klager voelt zich in de steek gelaten. Verweerder en zijn stagiaire zouden er “een potje van hebben gemaakt". Verweerder had de zaak niet meer mogen leggen. Verweerder is bovendien volkomen ongeschikt als begeleider van een stagiaire.

3  VERWEER

3.1 Het verweer is dat bij het aannemen van de opdracht mede op uitdrukkelijk verzoek van klager is afgesproken dat het niet tot een procedure zou moeten komen. Verweerder bestrijdt dat hij en/of zijn stagiaire onvoldoende voortvarend heeft gewerkt en dat – in de kern samengevat – de geleverde prestatie beneden de maat was.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist. De klacht is kennelijk ongegrond.

4.2 Verweerder heeft meerdere malen en telkens duidelijk en telkens aangepast aan wat er nog aan mogelijk bewijsmateriaal door klager werd geproduceerd laten weten hoe hij de mogelijkheden van klager om zijn aanspraken in rechte te vervolgen inschatte. Dat oordeel bleef negatief en het dossier levert geen materiaal op grond waarvan moet worden aangenomen dat verweerder in redelijkheid niet tot dat oordeel had kunnen en mogen komen. Een advocaat is niet verplicht om een zaak door te zetten waarin hij geen kansen ziet. Dat geval doet zich hier voor. Dat betekent dat verweerder het recht had om de zaak neer te leggen zoals ook daadwerkelijk is gebeurd.

4.3 Tegen deze achtergrond is de aard en de omvang van de opdracht waarover partijen van mening verschillen, niet van belang. Uit de brieven die tussen partijen zijn gewisseld blijkt dat verweerder geen verwachtingen heeft gewekt bij klager die hij vervolgens niet heeft waargemaakt. Dat klager zich niet kan vinden in het oordeel van verweerder over de kansen die de zaak in zich had is onvoldoende voor het oordeel dat de zaak niet goed is behartigd en dat er niets substantieels uit de bus is gekomen is daaraan inherent.

4.4 De voorzitter kan niet zien dat verweerder klager of zijn zaak schade heeft berokkend. Het komt niet uit de verf dat verweerder de zaak op een ongelegen moment heeft neergelegd en zo bezien onzorgvuldig heeft gehandeld. Het enkele feit dat de consequentie daarvan is dat klager voor de taak komt te staan om een andere advocaat te zoeken is niet voldoende om dat aan te nemen. De klacht is in alle aspecten kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 22 februari 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 februari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Nederland (Gelderland)

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten