ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4217 Raad van Discipline Arnhem 12-244

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4217
Datum uitspraak: 22-04-2013
Datum publicatie: 10-05-2013
Zaaknummer(s): 12-244
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verwijt dat verweerder klagers niet heeft gewezen op de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen stuit af op het feit dat de verweerder klager bijstond in kader van de uitoefening van zijn bedrijf. Niet vast is komen te staan dat verweerder zich onnodig grievend jegens klagers heeft uitgelaten. Het verwijt dat verweerder heeft geweigerd een begrotingsprocedure aanhangig te maken mist feitelijke grondslag. Omdat de begrotingsprocedure is afgewezen heeft verweerder klagers mogen dagvaarden voor de burgerlijke rechter.

Beslissing van 22 april 2013

in de zaak 12-244

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster sub 1 en

klager sub 2

tegen:

verweerder

advocaat te [Y]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 13 december 2012 met kenmerk RvT 1112-9204/LB/sd, door de raad ontvangen op 14 december 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 maart 2013 in aanwezigheid van mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter,

mrs. P.R.M. Noppen, C.J. Lunenberg-Demenint, R.P.F. van der Mark en J.A. Holsbrink, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 13 december 2012 en van de stukken opgesomd op de inventarislijst die de deken aan zijn brief heeft gehecht.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Per e-mail d.d. 4 november 2009 heeft verweerder aan klager bevestigd dat klager hem heeft verzocht in twee of drie zaken de belangen van zijn B.V. te behartigen. Voorts heeft hij klager meegedeeld dat hij € 185,- per uur te vermeerderen met 6% kantoorkosten en b.t.w. in rekening zal brengen en dat hij zowel klager als zijn B.V. als contractspartij beschouwt omdat met de behartiging van de belangen hun beider belang is gediend.

2.3 Per e-mail d.d. 5 november 2009 heeft klager aan verweerder bericht dat hij ermee instemt dat verweerder zowel klager als zijn B.V. als contractspartij beschouwt met dien verstande dat de factuur aan de B.V. dient te worden gestuurd omdat de B.V. de b.t.w. kan verrekenen. Voorts heeft klager in dit e-mailbericht aan verweerder gevraagd of hij kans ziet om één en ander toch onder de dekking van zijn verzekering te laten vallen.

2.4 Op 2 juli 2010 heeft verweerder twee declaraties aan klager gestuurd, één ad € 840,- voor de periode van 12 november 2009 tot en met 9 juni 2010 in het dossier 25.084 en één ad € 1.578,32 voor de periode van 11 november 2009 tot en met 1 juli 2010 in het dossier 25.082. Voorts heeft verweerder op 10 augustus 2010 een declaratie ad € 1.209,36 voor de periode van 2 juli tot en met 30 juli 2010 toegestuurd in het dossier 25.082. Op de achterzijde van de declaraties staat een urenspecificatie.

2.5 Per e-mail van 19 september 2010 heeft verweerder klagers verzocht op korte termijn zijn declaraties te voldoen.

2.6 Bij brief van 21 september 2010 zijn klagers aangemaand de declaraties te voldoen.

2.7 Bij brief van 4 oktober 2010 verzoekt klager verweerder uitleg aan hem te geven over de aard en omvang van de door hem verrichte werkzaamheden.

2.8 Bij brief van 12 oktober 2010 verwijst verweerder klager voor de gevraagde uitleg over de aard en omvang van de werkzaamheden naar de urenspecificaties die op de achterzijde van zijn facturen zijn afgedrukt. Verweerder stuurt deze specificaties bij zijn brief van 12 oktober 2010 nogmaals aan klager toe en verzoekt hem de declaraties voor 20 oktober 2010 te voldoen.

2.9 Bij brief van 16 november 2010 informeert verweerder bij klager of de verzekeraar van klager bereid is zijn nota’s te vergoeden.

2.10 Per e-mail van 2 december 2010 informeert verweerder nogmaals bij klager naar de betaling van zijn nota’s.

2.11 Bij brief van 25 februari 2011 verzoekt verweerder klager voor betaling voor 8 maart 2011 zorg te dragen bij gebreke waarvan hij tot het treffen van rechtsmaatregelen zal overgaan.

2.12 Bij brief van 4 maart 2011 bericht klager verweerder dat hij hem binnen 14 dagen een inhoudelijke reactie zal doen toekomen en dat hij uiteraard altijd tot persoonlijk overleg bereid is.

2.13 Op initiatief van verweerder maken klager en verweerder een afspraak voor een gesprek op 15 maart 2011 om 8.00 uur. Op 15 maart 2011 om 8.11 uur bericht een medewerker van klager per e-mail aan verweerder dat klager verhinderd is en dat nader bericht volgt.

2.14 Bij brief van 6 april 2011 heeft verweerder klager bericht dat de benodigde vertrouwensbasis tussen hen niet langer aanwezig is en dat hij daarom genoodzaakt is zijn werkzaamheden voor hem neer te leggen. Tevens stelt hij klager in de gelegenheid binnen 7 dagen tot betaling van zijn declaraties over te gaan.

2.15 Bij brief van 13 april 2011 schrijft klager aan verweerder dat hij aard en omvang van de door verweerder verrichte handelingen in combinatie met de facturen betwist en dat verweerder tijdens persoonlijk contact met hem heeft toegezegd tot een aanzienlijke creditering van zijn nota’s te zullen overgaan. Voorts stelt klager in zijn brief aan de orde waarom verweerder niet heeft zorggedragen voor vergoeding van zijn nota’s door de verzekeraar van klagers, terwijl verweerder voorts had moeten onderzoeken of klagers in aanmerking kwamen voor een toevoeging. Ook is er volgens klagers schade voor hen ontstaan doordat verweerder aan cliënten van klagers een rekening heeft gestuurd waardoor de cliënten niet meer bereid waren aan klagers te betalen. De telefonisch gedane mededeling van verweerder “gaan jullie failliet of zo” heeft klager als erg grievend ervaren.

2.16 Bij brief van 17 mei 2011 heeft verweerder klager onder meer bericht dat hij vanwege de langdurige en goede relatie bereid is in de toekomst twee uur werkzaamheden voor klagers te verrichten zonder daarvoor kosten in rekening te brengen. Niet juist is volgens verweerder dat hij aan klagers heeft toegezegd aanzienlijke crediteringen te  zullen doen. Eveneens is het volgens verweerder in strijd met de waarheid dat hij zich zou wenden tot de verzekeraar in verband met de openstaande declaraties, terwijl het ook niet juist is dat klager hem heeft gevraagd een toevoeging aan te vragen. Met betrekking tot de cliënten die klager naar hem heeft doorverwezen had hij geen enkele juridische verhouding met klagers.

2.17 Bij brief van 27 mei 2011 heeft klager verweerder bericht dat hij zijn stellingen betwist en dat hij van mening is dat een begrotingsprocedure moet worden gevoerd.

2.18 Op 20 december 2011 heeft verweerder klagers gedagvaard tot betaling van € 3.628,08 te vermeerderen met rente en kosten. Op dezelfde datum hebben klagers de onderhavige klacht ingediend bij de deken.

2.19 In het tussenvonnis van de Kantonrechter van 20 juni 2012 is bepaald dat de geschillen over de hoogte van de declaraties beslecht moeten worden door de Raad van Toezicht. De Kantonrechter heeft de zaak in verband daarmee verwezen naar de Raad van Toezicht.

2.20 Bij brief van 20 september 2012 heeft verweerder een begrotingsverzoek ingediend met het verzoek dit niet-ontvankelijk te verklaren omdat de burgerlijke rechter over het geschil moet oordelen, dan wel dit verzoek met voorrang te behandelen.

2.21 De Raad van Toezicht heeft op 27 september 2012 het begrotingsverzoek afgewezen omdat geen van de klachten van klagers betrekking hebben op de aard en de omvang van de gefactureerde werkzaamheden.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid om een toevoeging voor hem aan te vragen

b) zich onnodig grievend heeft uitgelaten tegen klager

c) heeft geweigerd een begrotingsprocedure aanhangig te maken nadat klager de aard en omvang van de door verweerder verrichte werkzaamheden in combinatie met de facturen betwistte

d) onnodig en daarmee kostenverhogend een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt tegen klagers; hiermee heeft hij klagers schade toegebracht.

3.2 Stellingen van klager ter onderbouwing van de klacht, voor zover niet al onder de feiten opgenomen.

3.3 Er is overduidelijk sprake van een dispuut over de aard en omvang van de verrichte handelingen in combinatie met de facturen. Eén van de zaken die verweerder heeft behandeld betreft een redelijk eenvoudige zaak waarvoor slechts een tweetal inhoudelijke brieven aan de curator behoefde te worden geschreven, welke werkzaamheden nimmer meer dan drie uur in beslag hebben genomen. Verweerder heeft tijd opgeschreven voor studie. Onduidelijk is welke ‘studie’ verweerder heeft verricht. Het betrof een eenvoudige zaak die voorzien was van een uitgebreide instructie van hem. Door klagers te dagvaarden voor de civiele rechter, terwijl verweerder een begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht aanhangig had moeten maken heeft hij hen schade berokkend.

3.4 Hij heeft diverse malen aan verweerder meegedeeld dat zijn B.V. geen loon aan hem kon betalen. Daarom had verweerder moeten onderzoeken of hij privé in aanmerking kwam voor een toevoeging.

3.5 Bovendien hebben klagers aan verweerder verzocht te onderzoeken of zijn declaraties voor vergoeding door zijn verzekeraar in aanmerking kwamen.

4 VERWEER

4.1 De begrotingsprocedure is alleen geïndiceerd indien de cliënt het niet eens is met de hoogte van de declaratie. Het geschil tussen hem en klagers dient aan de burgerlijke rechter te worden voorgelegd.

4.2 Blijkens de urenspecificaties heeft verweerder in de betreffende zaak veel meer gedaan dan het versturen van een tweetal brieven. De behandeling van de zaak is aangevangen met een bespreking die hij niet in rekening heeft gebracht aan klagers. Voorts heeft er op 9 juni 2010 een bespreking op het kantoor van klagers plaatsgevonden die 165 minuten heeft geduurd. Tevens is er telefonisch en per e-mail contact onderhouden met klagers en heeft hij per e-mail en per fax contact onderhouden met de wederpartij. Voorts heeft hij vele stukken, die klager aan hem heeft doen toekomen, bestudeerd.

4.3 Toevoegingen worden niet verleend voor het bijstaan van besloten vennootschappen en ondernemers. Klager heeft nimmer aan verweerder gevraagd een toevoeging aan te vragen. Ook heeft klager nimmer aan hem te kennen gegeven dat het voortbestaan van zijn onderneming in het geding was. Het door hem behandelde geschil betrof een geldbedrag toebehorende aan derden, dat op de derdenrekening van klaagster stond. Gezien de aard van het geschil was een toevoeging niet aan de orde. Het was hem niet bekend dat klager privé onvermogend is. Klager is uit hoofde van zijn beroep als deurwaarder op de hoogte van de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een toevoeging.

4.4 Klager heeft hem niet verzocht contact op te nemen met zijn verzekeringsmaatschappij in verband met de openstaande declaraties. Dit blijkt uit verschillende e-mailberichten waaronder het e-mailbericht van klager van 5 november 2009.

4.5 Door pas 9 maanden na ontvangst van de declaraties een klacht in te dienen hebben klagers te lang gewacht met het indienen van hun klacht.

4.6 Klagers hebben hun stellingen niet met bewijsstukken onderbouwd.

5 BEOORDELING

5.1 Ad klachtonderdeel a)

 Ingevolge artikel 12 lid 2 onder e van de Wet op de Rechtsbijstand wordt een toevoeging niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet wordt gevoerd in de vorm van een rechtspersoon afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand.

Vast staat dat verweerder voor klager zakelijke geschillen heeft behandeld die verband hielden met de werkzaamheden van klager als deurwaarder. Omdat klager zijn deurwaarderspraktijk voerde in de vorm van een B.V. kwamen klagers ingevolge artikel 12 lid 2 onder e.1ste niet in aanmerking voor een toevoeging. Dat zowel klagers B.V. als klager privé een overeenkomst met verweerder hebben gesloten maakt dit niet anders omdat de betreffende geschillen verband hielden met de uitoefening van de deurwaarderspraktijk door klager. Het verwijt dat verweerder klagers niet heeft gewezen op de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen is daarom ongegrond.

5.2 Ad klachtonderdeel b)

Volgens klager heeft verweerder zich onnodig grievend uitgelaten door tijdens een telefoongesprek de volgende vraag te stellen: “Gaan jullie failliet of zo”. Klager en verweerder verschillen van mening over de wijze waarop het betreffende telefoongesprek is verlopen en de bewoordingen die daarin gebezigd zijn. De raad is van oordeel dat niet is vast komen te staan dat verweerder op de door klager gestelde wijze heeft gevraagd of klager failliet gaat. Reeds daarom is dit onderdeel van de klacht ongegrond.

5.3 Ad klachtonderdeel c)

Het verwijt dat verweerder heeft geweigerd een begrotings-procedure aanhangig te maken nadat klager de aard en omvang van de door verweerder verrichte werkzaamheden in combinatie met de facturen betwistte mist feitelijke grondslag. Bij brief van 20 september 2012 heeft verweerder een begrotingsverzoek ingediend bij de Raad van Toezicht. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4 Ad klachtonderdeel e)

Blijkens de beslissing van de Raad van Toezicht van 27 september 2012, verzonden op 27 november 2012, is het begrotingsverzoek afgewezen omdat de Raad geen bezwaren of geschilpunten over de aard en omvang van de te begroten facturen heeft aangetroffen in het dossier. Daarom heeft verweerder klagers in rechte mogen betrekken toen betaling van zijn declaraties uitbleef en is het verwijt dat hij onnodig en daarmee kostenverhogend een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt tegen klagers en klagers aldus schade heeft toegebracht, ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Alle onderdelen van de klacht zijn ongegrond.

Aldus gewezen door mr. mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter,

mrs. P.R.M. Noppen, C.J. Lunenberg-Demenint, R.P.F. van der Mark en J.A. Holsbrink, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 april 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.