ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3966 Raad van Discipline Arnhem 13-19

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3966
Datum uitspraak: 15-02-2013
Datum publicatie: 07-03-2013
Zaaknummer(s): 13-19
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft in een strafzaak naar aanleiding van een sepot beslissing het dossier mogen sluiten. Het komt niet uit de verf dat verweerster zich heeft verbonden tegenover klaagster om met niet meer of niet minder genoegen te nemen dan dat het in het dossier aanwezige voor klaagster belastende materiaal zou worden weerlegd. Voorzittersbeslissing.

Beslissing van 15 februari 2013

in de zaak 13-19

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw X

wonende te A

klaagster

tegen:

mr. Y

advocaat te B

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 16 januari 2013 met kenmerk RvT 1213-9509, door de raad ontvangen op 17 januari 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een strafrechtelijke procedure nadat zij de zaak van klaagsters voormalig advocaat had overgenomen.

1.3 Klaagster werd verdacht van stalking. Klaagster is en was het met die verdenking oneens. Er vond een zogeheten TOM- zitting plaats. Daarbij werd aan klaagster een werkstraf van 60 uur opgelegd. Klaagster vond dit een onterechte straf en dat leidde ertoe dat de zaak voor een politierechterzitting werd geappointeerd. De voorganger van verweerster verzocht getuigen te horen. Een verzoek van diens kant gericht aan het Openbaar Ministerie om de zaak (alsnog) te seponeren werd op 26 maart 2010 afgewezen.

1.4 Op 2 december 2011 besloot de officier van justitie naar aanleiding van een herhaald verzoek, ditmaal van de kant van verweerster, tot een voorwaardelijk sepot met een proeftijd van twee jaar. Daarvan blijkt uit een e-mailbericht van de officier van justitie van die datum. In dat bericht werd een officiële bevestiging van deze beslissing in het vooruitzicht gesteld. Uiteindelijk kwam die bevestiging pas op 21 december 2012, toen door verweerster naar aanleiding van deze zaak daarom werd gevraagd.

1.5 Verweerster heeft naar aanleiding van de beslissing van 2 december 2011 het dossier gesloten. Zij ziet dat voorwaardelijk sepot als het maximaal haalbare. Dit laatste is tegen de zin van klaagster omdat er door die beslissing in feite nog steeds een zaak tegen haar is en omdat zij niet in de gelegenheid is geweest om het in het dossier aanwezige belastende materiaal te weerleggen met de getuigen die men voornemens was te doen horen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster het dossier van klaagster heeft gesloten, terwijl de zaak van klaagster nog niet was afgesloten,

b) verweerster de schriftelijke overeenkomst tussen klaagster en verweerster niet heeft nageleefd met betrekking tot het kunnen weerleggen van klaagsters zaak bij de officier van justitie,

c) verweerster nalatig is geweest bij de overdracht van het dossier door verweersters voorganger aan verweerster en bij de overdracht heeft verzuimd te controleren of het dossier volledig was.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

3.2 Het komt niet uit de verf dat verweerster zich heeft verbonden tegenover klaagster om met niet meer of niet minder genoegen te nemen dan dat het in het dossier aanwezige voor klaagster belastende materiaal zou worden weerlegd. De conclusie dat dit laatste wel het geval is kan niet worden verbonden aan de e-mailwisseling tussen klaagster en verweerster van 8 en 9 november 2011, die plaatsvond voorafgaande aan de sepotbeslissing. Op dat moment was de situatie nog zo dat het tot een zitting van de politierechter zou komen. Het is ook niet aannemelijk, dat verweerster zich tot deze door klaagster gewenste uitkomst heeft verplicht, want een strafzaak biedt voor de verdachte en zijn of haar raadsman maar zeer beperkte mogelijkheden om de verdachte, zoals klaagster in feite wenst, van alle blaam te zuiveren. Uit het e-mailbericht van verweerster aan klaagster van 9 november 2011 blijkt dat verweerster van plan was om te vragen “wat hij/zij (voorzitter: waarmee niemand anders bedoeld kan zijn dan de officier van justitie) nog met deze zaak wil”. Voor zover mede in de klacht besloten ligt dat verweerster buiten klaagster om en tegen klaagsters zin heeft bewerkstelligd dat de officier van justitie besloot tot een voorwaardelijk sepot, is de klacht kennelijk ongegrond. Verweerster heeft door te handelen zoals zij deed evenmin de indruk gewekt, dat zij klaagster in haar verlangen om het belastende materiaal te weerleggen zou volgen.

3.3 Tegen de hiervoor beschreven achtergrond stond het verweerster, binnen de marges die zij zelf als verantwoordelijk advocaat mocht en zelfs moest aanhouden, vrij om tevreden te zijn met dat sepot en om klaagster niet, ook niet alsnog, te volgen in haar veel verder strekkende wens. Verweerster mocht met dat bereikte resultaat (het voorwaardelijk sepot) haar bijstand beëindigen. In zoverre is klachtonderdeel a kennelijk ongegrond. Het zou wellicht beter zijn geweest als zij de – toegezegde – officiële bevestiging van dat sepot nog even had afgewacht, maar van een tuchtrechtelijk relevant tekortschieten kan daarbij niet worden gesproken. Zij mocht er immers op rekenen dat die bevestiging er wel zou komen en de beslissing van de officier van justitie lag in de e-mail van 2 december 2011 eigenlijk al vast. In zoverre is klachtonderdeel a van onvoldoende gewicht. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

3.4 Klachtonderdeel c is eveneens kennelijk ongegrond. Het is niet komen vast te staan dat verweerster genoegen heeft genomen met een onvolledig (straf) dossier. Over welke andere stukken verweerster - en voor haar kenbaar - ook nog de beschikking had behoren te hebben om de zaak op een verantwoorde wijze te kunnen behandelen is niet duidelijk geworden.

BESLISSING

De voorzitter wijst de klacht in al zijn onderdelen af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum, als griffier op 15 februari 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster en verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten