ECLI:NL:TADRARN:2013:74 Raad van Discipline Arnhem 12-51

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:74
Datum uitspraak: 09-09-2013
Datum publicatie: 25-10-2013
Zaaknummer(s): 12-51
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen lid van Raad van Toezicht aan wie het onderzoek van een klacht was gedelegeerd, gegrond. Onvoldoende voortvarend onderzoek van de klacht. Niet klachtwaardig is het niet terstond melden aan klager dat naar aanleiding van de klacht de deken een bezoek aan het kantoor van de beklaagde heeft gebracht.

Beslissing van  9 september  2013

in de zaak 12-51

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [ ]

klager

tegen:

mr. X,

in zijn hoedanigheid van waarnemend deken en lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht,

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 30 januari 2013 met kenmerk K12-108, door de raad ontvangen op 31 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 juni 2013 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door mr. D.J. L, advocaat te Leiden en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Eind 2009 heeft klager, bijgestaan door mr. D.J. L, advocaat te Leiden, een klacht ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht. Het betrof een klacht tegen mr. F, advocaat te Utrecht. De klacht betrof  gebrekkig verleende rechtsbijsTd  van een juridisch medewerker J., niet zijnde een advocaat, onder verantwoordelijkheid van mr. F. Voor klager was niet duidelijk dat hij niet werd bijgestaan door een advocaat. De toevoegingen zijn aangevraagd op naam van mr. F. 

2.3 Bij brief d.d. 4 februari 2010 heeft de toenmalig deken, mr. T, aan mr. L en mr. F medegedeeld dat de klachtbehandeling op grond van artikel 46 c lid 3 Advocatenwet is gedelegeerd aan verweerder.  Mr. T verzocht klager en verweerder in de oorspronkelijke klachtzaak zich rechtstreeks te wenden tot verweerder.

2.4 Bij brieven d.d. 1 november 2010, 14 juni 2011 en 9 augustus 2011 heeft mr. L zich namens klager tot verweerder gewend, met het verzoek hem over de stand van zaken te informeren. Op geen van de brieven is een reactie door verweerder gegeven. Bij brief van

19 september 2011 heeft mr. L zich vervolgens tot

de deken, mr. T, gewend en hem verzocht hem nader te informeren. Bij brief van 24 oktober 2011 heeft mr. L deze laatste brief nogmaals in herinnering gebracht. Bij brief van 25 oktober 2011 heeft mr. T zijn excuses aangeboden voor de late reactie op de brief van L van 19 september 2011. Mr. T deelde voorts mede dat hij een en ander met verweerder zou bespreken.

2.5 Op 27 oktober 2011 heeft verweerder met mr. L telefonisch contact gehad. In het telefoongesprek is medegedeeld dat de klachtbehandeling zou worden voortgezet, welke mededeling schriftelijk zou worden bevestigd. Een schriftelijke bevestiging is  niet gevolgd. Bij brief d.d. 16 februari 2012 heeft mr. L zich namens klager bij de opvolgend deken mr. B beklaagd over verweerder als lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten te Utrecht, aan wie de klachtbehandeling was gedelegeerd.

Naar aanleiding van de brief van 16 februari heeft de opvolgend deken van de Orde van Advocaten te Utrecht, mr. B, bij brief van 22 februari 2012, aan mr. L bevestigd de behandeling van de klacht aan zich te trekken. 

2.6 Mr. L heeft zich bij brief van 16 februari 2012 gewend tot de raad van discipline. Bij voorzittersbeslissing van 4 april 2012 is de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem aangewezen om de klacht tegen verweerder te onderzoeken.

3 KLACHT

3.1 De klacht tegen verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:

a) door de tegen mr. F ingediende klacht niet in behandeling te nemen, waardoor verweerder ernstig te kort is geschoten in zijn toezichthoudende taak;

b) doordat verweerder geen informatie heeft verstrekt over de voortgang van de bij hem in behandeling zijnde klachtzaak en een verzoek om informatie herhaaldelijk heeft genegeerd;

c) doordat verweerder mr. L onjuist heeft geïnformeerd omtrent een ambtshalve onderzoek in januari 2010, waardoor vertraging in onderliggende klachtzaak het gevolg was;

d) doordat verweerder zijn toezegging in het telefoongesprek van 27 oktober 2011 om de klachtbehandeling op korte termijn op te pakken en deze toezegging telefonisch te bevestigen, niet is nagekomen.

4 BEOORDELING

4.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen lid van de Raad van Toezicht en plaatsvervangend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van lid van de Raad van Toezicht en als waarnemend deken belast met het onderzoek naar de klacht van klager tegen mr. F, op de punten die in dit geding aan de orde zijn, zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan (Hof van Discipline 10 januari 2011, nr. 5637). Gezien de grote vrijheid van de deken bij de inrichting van zijn onderzoek is er sprake van een marginale toetsing van het handelen van de deken. Indien het onderzoek gedelegeerd is aan de waarnemend deken, geldt dezelfde maatstaf. Beoordeeld kan slechts worden of verweerder als waarnemend deken in redelijkheid tot de inrichting van zijn onderzoek heeft kunnen komen.

4.3 Klachtonderdeel a., b. en d.

Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en beoordeling. Vast staat dat verweerder, nadat de klachtbehandeling aan hem door de deken is gedelegeerd, geen nader waarneembaar onderzoek heeft verricht en niet heeft gereageerd op de rappellen van mr. L. Eveneens staat vast dat verweerder de telefonische toezegging om de klachtbehandeling in gang te zetten en zulks schriftelijk te bevestigen niet is nagekomen. De inactiviteit van verweerder in het kader van het onderzoek van de klacht gedurende een periode van meer dan anderhalf jaar klemt te meer, gelet op de aard van de klacht. Bovendien heeft verweerder kennelijk bij gelegenheid van het maandelijks overleg in de Raad van Toezicht de indruk gewekt dat er voldoende voortgang ten aanzien van de klachtbehandeling werd geboekt. Gelet op het belang van een adequate tuchtrechtspraak kan de conclusie dan ook niet anders zijn dan dat het vertrouwen in de advocatuur door het optreden, of beter gezegd het niet optreden, van verweerder is geschaad.  De klachtonderdelen onder a., b. en d. zijn dan ook  gegrond.

4.4 Klachtonderdeel c.

Hetgeen onder 4.2 is overwogen geldt als maatstaf voor de beoordeling van dit klachtonderdeel. Gelet op de vrijheid die verweerder als lid van de Raad van Toezicht en waarnemend deken bij de inrichting van het onderzoek naar de klacht geniet, levert het niet  terstond melding maken van het gesprek dat op 27 januari 2010 ten kantore van mr. F heeft plaatsgevonden, aan klager of mr. L niet een dergelijk verwijt op dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt beschaamd. Klachtonderdeel c. is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klachtonderdelen a., b. en d. gegrond. Klachtonderdeel c. is ongegrond. De raad legt aan verweerder de maatregel van een berisping op.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. H.J.P. Robers, C.J. Lunenberg-Demenint, F.A.M. Knüppe en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.