ECLI:NL:TADRARN:2013:72 Raad van Discipline Arnhem 13-77

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:72
Datum uitspraak: 09-09-2013
Datum publicatie: 25-10-2013
Zaaknummer(s): 13-77
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van kantoorgenoot
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing. Klacht van vennoot tegen medevennoot. Klacht is ontvankelijk. Als in een samenwerkingsverband de ene advocaat de andere doelbewust al dan niet door malversaties ernstig tekort doet (en dat is het kernpunt van de klacht) dan is dat tuchtrechtelijk van belang want een betamelijk handelend advocaat behoort dat achterwege te laten. Dat betekent dat de raad de stellingen van klager op hun juistheid dient na te lopen. De raad ziet aanleiding om de zaak op een later tijdstip opnieuw te behandelen, als meer duidelijkheid is verkregen in de civiele en het strafrechtelijke trajecten die klager heeft ingezet.

Beslissing van 9 september 2013

in de zaak 13-77

naar aanleiding van de klacht van:

mr. Z

advocaat te V.

klager

tegen:

mr. X

advocaat te A.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 25 maart 2013 met kenmerk K-12-13/17 en K 13-13, door de raad ontvangen op 26 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Klager heeft verzocht om doorverwijzing van de klacht naar een andere raad van discipline dan de raad in het ressort Arnhem-Leeuwaren omdat de echtgenote van verweerder rechter is in de rechtbank Gelderland. De voorzitter van de raad heeft op 22 april 2013 afwijzend op dit verzoek beslist.

De klacht is na het onderzoek daarvan door de deken behandeld ter zitting van de raad van 1 juli in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

1.4 De raad is bekend met het e-mail bericht met bijlage d.d. 4 augustus 2013 van klager die hij (dus) na de mondelinge behandeling tot de raad heeft gericht.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In 2011 zijn klager en verweerder een samenwerkingsverband aangegaan. Zijn gaven dat vorm door met hun eigen werkmaatschappijen (W. B.V. en B. B.V.) een nieuwe besloten vennootschap op, BW Legal B.V. op te richten met als aandeelhouders de beide werkmaatschappijen. De verschillende zo-even genoemde besloten vennootschappen zullen verder worden aangeduid met hun naam en zonder de toevoeging B.V.

2.3 Er kwam een managementovereenkomst met beide werkmaatschappijen en er kwam één kantooradres. Aan die  samenwerking tussen klager en verweerder is een einde gekomen in mei 2011. Partijen hebben onder meer omtrent de financiële afwikkeling tussen beiden en beider vennootschappen verschil van mening. Hierover loopt een civiele procedure bij de rechtbank Gelderland.

2.4 Verweerder heeft van klager geld geleend om aan de verplichtingen van B.  die verband hielden met de oprichting van BW Legal te kunnen voldoen.

2.5 Klager verzorgde de financiële en administratieve gang van zaken binnen het samenwerkingsverband en verweerder had, zocht, daar geen bemoeienis mee.

2.6 Op verzoek van klager is het faillissement uitgesproken van de BW Legal. Met ingang van mei 2012 hebben zowel klager als verweerder zich (weer) als zelfstandig advocaat gevestigd.

2.7 Het staat vast de uitbetaling van de management fee aan beide werkmaatschappijen zeker in het licht van de door klager respectievelijk verweerder gerealiseerde of aangebrachte omzet, geen gelijke tred heeft gehouden. Verweerder of althans zijn werkmaatschappij heeft méér ontvangen.

2.8 Klager heeft op (datum) aangifte gedaan tegen verweerder van oplichting. Het is thans onbekend of dat tot een strafrechtelijk onderzoek heeft geleid.

2.9 Bij brief met bijlagen van 30 oktober 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. Bij brief van 3 februari 2013 volgde een aanvullende klacht, die samen met de eerdere klacht door de deken is onderzocht en uiteindelijk op 5 maart 2013 is doorgeleid naar de raad.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder zich in het kader van de financiële afwikkeling heeft bevoordeeld, frauduleuze boekingen heeft verricht en zijn afspraken niet is nagekomen;

b) Verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte en daarbij de rechtbank Utrecht in het kader van de behandeling van de faillissementsaanvrage willens en wetens valselijk en onjuist heeft geïnformeerd;

c) Verweerder eenzijdig, derhalve zonder medewerking van klager beslissingen heeft genomen, zoals uitschrijving van Z. als bestuurder uit de Kamer van Koophandel en de bankpas van klager heeft geblokkeerd;

d) Verweerder hem de toegang tot de kantooradministratie heeft ontzegd.

4 VERWEER

4.1 Volgens verweerder betreft het een zakelijk conflict tussen twee advocaten, waarbij het tuchtrecht niet in het geding is. Verweerder ontkent de gestelde frauduleuze handelingen en de eigen bevoordeling. Voor zover de afspraken niet zijn nagekomen is dit een gevolg van de liquiditeitspositie van BW Legal. Er is geen tuchtregel geschonden.

4.2 De beschuldiging terzake valsheid in geschrifte is volledig uit de lucht gegrepen en wordt verder ook niet onderbouwd. Er was geen sprake van valselijk onjuist informeren van de rechtbank. De ter zitting overgelegde debiteurenlijst was op dat moment actueel en juist.

4.3 Verweerder ontkent de gestelde eenzijdige beslissingen. Deze beslissingen zijn genomen nadat klager zelf had besloten te vertrekken en te defungeren als bestuurder. De beslissingen zoals de uitschrijving bij de Kamer van Koophandel en het blokkeren van de bankpas waren noodzakelijk. Hiermee is geen tuchtregel geschonden.

4.4 Verweerder ontkent aan klager de toegang tot de kantooradministratie te hebben ontzegd. Klager heeft steeds inzage in de boekhouding gehad en heeft deze nog steeds.

5 BEOORDELING

5.1 De klachten hebben betrekking op de samenwerking tussen klager en verweerder die samen een advocatenkantoor hebben opgericht.

5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat de klacht en de verschillende onderdelen daarvan hun grondslag vinden in een zakelijk conflict tussen twee advocaten en dat de zaak niet bij de tuchtrechter thuis hoort. Dat betreft in wezen een ontvankelijkheidsverweer dat door de raad wordt verworpen. Als in een samenwerkingsverband zoals dit, de ene advocaat de andere doelbewust al dan niet door malversaties ernstig tekort doet (en dat is het kernpunt van de klacht) dan is dat tuchtrechtelijk van belang want een betamelijk handelend advocaat behoort dat achterwege te laten. Dat betekent dat de raad de stellingen van klager op hun juistheid dient na te lopen.

5.3 Het is voor de raad de vraag of dit laatste op dit moment al op zinvolle wijze kan en of deze zaak op dit moment al rijp is voor een tuchtrechtelijke behandeling. De klachtonderdelen a) en b) berusten op de feitelijke stelling dat verweerder gemalverseerd heeft en klager min of meer wetens en willens tekort heeft gedaan. Om dat aan te nemen liggen er te weinig onweersproken feiten op tafel. Er loopt thans een civiele procedure en er komt misschien ook een strafrechtelijk onderzoek. De tuchtrechter is niet of in elk geval onvoldoende toegerust  om de vele en complexe feitelijke aspecten van de kwestie degelijk zelf te onderzoeken en het tuchtrecht is ook niet zo ingericht dat de tuchtrechter zelf dergelijk onderzoek doet. Dáárover uitspraken kunnen doen ligt bovendien op het terrein van de civiele rechter of (wellicht ook) op dat van de strafrechter. De ernst van de klachten is evenwel van dien aard dat de raad de zaak daarmee niet mag afdoen waar de kern van de klacht, te weten dat klager verweerder in het samenwerkingsverband dat er was op een wijze die niet deugt ernstig tekort heeft gedaan evenmin als ongegrond en ongefundeerd kan worden bestempeld. Dat laatste berust op de op dit moment op zijn minst serieus te nemen mogelijkheid dat verweerder, verantwoordelijk voor de financiële en administratieve gang van zaken binnen het samenwerkingsverband, daarvan (inderdaad) op een in elk geval nog niet goed te verklaren wijze aanmerkelijk meer profijt heeft genoten dan klager, terwijl BW Legal vervolgens failleerde en niet eens veel later dan de periode waarin dat verschil ontstond. Het beeld is vooralsnog te troebel om het feit dat klager zijn management fee niet betaald kreeg toe te schrijven aan (uitsluitend) het gegeven dat hij het faillissement van BW Legal heeft aangevraagd en leidt daarom niet tot een ander oordeel.

5.4 In een en ander ziet de raad aanleiding om deze zaak op een later tijdstip opnieuw te behandelen, als meer duidelijkheid is verkregen in de beide trajecten (civiele en het strafrechtelijke) die klager heeft ingezet. Het is aan klager of aan verweerder om aan te geven wanneer (en waarom) dat (dan) het geval is, bijvoorbeeld als de civiele rechter en/of de strafrechter zich heeft of hebben uitgesproken, bijvoorbeeld wanneer de civiele rechter een in deze zaak te benutten reconstructie van het feitencomplex heeft gegeven.

5.5 Verweerder, die daartoe door de griffier van de raad voor de securiteit wel in de gelegenheid is gesteld, heeft op de sub 1.4 vermelde brief niet gereageerd. De raad ziet na globale kennisneming daarvan geen aanleiding om op basis van hetgeen klager met die brief – alsnog -  onder aandacht van de raad bracht  de behandeling van 1 juli 2013 te heropenen.

5.6 Voor de goede orde wordt opgemerkt dat hetgeen hiervoor werd overwogen en hierna wordt beslist niet meebrengt  dat voor de voortzetting van de zaak gewacht behoeft te worden totdat over de aangifte en de strafzaak die daar mogelijk op volgt en/of in de civiele procedure onherroepelijk zal zijn beslist.

6. BESLISSING

De raad van discipline:

Houdt de behandeling van de klacht aan.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. E. Bige, W.H. Kesler, E.A. Steverink en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.