ECLI:NL:TADRARN:2013:44 Raad van Discipline Arnhem 13-125

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:44
Datum uitspraak: 28-06-2013
Datum publicatie: 29-07-2013
Zaaknummer(s): 13-125
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder geniet als deken grote mate van vrijheid om het onderzoek naar een klacht zo in te richten als hem goeddunkt. Misverstand over de vraag of klager de klacht wenste door te zetten na een bemiddelingsverzoek van de beklaagde advocaat,  levert geen tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van verweerder op. 

Beslissing van 28 juni 2013

in de zaak 13-125

naar aanleiding van de klacht van:

1. Vereniging van Eigenaren

en

2. V.

klagers

tegen:

mr. P.M. Wilmink,

advocaat te Arnhem in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (voorheen: Arnhem)

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 3 juni 2013, met kenmerk 2013 KNN 030, door de raad ontvangen op 4 juni 2013, en van de bij deze brief gevoegde bijlagen.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Bij brief van 15 september 2012 heeft de Vereniging van Eigenaars, hierna te noemen: ‘ de VvE,’ een klacht ingediend tegen mr. J., advocaat te Arnhem.

1.3 Mr. J. trad als gemachtigde van de VvE op in een procedure waarin zij namens de VvE verweer voerde. Kort voordat het vonnis in deze kwestie zou worden gewezen heeft de VvE de machtiging aan mr. J. ingetrokken. De grosse van het vonnis is door de griffier van de rechtbank  aan mr. J. toegestuurd. Klager heeft aangedrongen op afgifte van de grosse, hetgeen mr. J. aanvankelijk weigerde. Klager verwijt mr. J. dat: a) zij ten onrechte het vonnis heeft achtergehouden, nu zij na de intrekking van de machtiging niet meer als zodanig optrad; b) het verzenden van een brief aan de gemachtigde van de wederpartij en c) een gebrekkig opgesteld verweerschrift.

1.4 Bij brief van 20 september 2012 heeft mr. J. verweerder om een dekenadvies verzocht met betrekking tot de vraag of zij de grosse van het vonnis onder zich mocht houden, nu zij van mening was dat de wederpartij in die kwestie inmiddels aan het vonnis had voldaan. Mr. J. veronderstelde dat klagers de grosse zouden willen aanwenden ten overstaan van een in haar ogen onjuiste executie.

1.5 Bij mailbericht van 20 september 2012 hebben klagers verweerder verzocht om nog een aantal omstandigheden bij zijn advies te betrekken. Op 26 september 2012 is door klagers een aanvulling op de klacht met bijlagen ingediend. Bij mailbericht van 21 oktober 2012 is een tweede aanvulling op de klacht van 15 september 2012 ontvangen.

1.6 In de klachtprocedure heeft de stafjurist van het bureau van de Orde namens verweerder, aan klager bericht: “U heeft bij brief d.d. 15 september 2012, aangevuld bij brief d.d. 24 september 2012 een klacht tegen mevrouw mr. J. ingediend. Zodra de klacht in behandeling is genomen ontvangt u per brief nadere informatie en zal mevr. mr. J. om een reactie worden gevraagd. Voor de goede orde laat ik u weten dat deze klachtbehandeling afzonderlijk wordt gedaan van het gevraagde advies door mr. J. Ik stel voor dat u eerst de uitkomst van dit advies van de Deken afwacht. De klacht zal daarna, indien gewenst, alsnog in behandeling kunnen worden genomen. Tot een nadere toelichting ben ik bereid.”

1.7 Bij faxbericht van 22 oktober 2012 is een derde aanvulling op de oorspronkelijke klacht ingediend en is het verzoek herhaald om de klacht onmiddellijk door te zenden naar de raad van discipline. In dit faxbericht heeft  V. zich als klager pro se  gevoegd in de klachtprocedure.

1.8 Bij brief van 25 oktober 2012 heeft mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers, adjunct-secretaris van de Orde, namens verweerder de VvE bericht omtrent het dekenadvies en bericht dat de bemiddelingskwestie daarmee was afgedaan. In deze brief vermeldt mr. Hoppenbrouwers: ‘Uit de gevoerde correspondentie begrijp ik dat het uw bedoeling is tevens een klacht tegen mr. J. in te dienen. Om die reden verzoek ik u om hierbij namens de Deken die klacht schriftelijk bij hem in te dienen. Ter kennisname zend ik u hierbij enige informatie met betrekking tot de behandeling van klachten tegen advocaten.’

1.9 Naar aanleiding van een op 29 januari 2013 tussen klager en het bureau van de Orde gevoerd telefoongesprek hebben klagers verzocht de klacht zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van de raad van discipline. Mr. Hoppenbrouwers heeft per e-mail van 30 januari 2013 bericht dat naar haar mening de klacht nog onvoldoende is onderzocht en dat de deken de klacht nader dient te onderzoeken, ook als de klager vraagt om onmiddellijke doorzending.

1.10 Bij bericht van 30 januari 2013 hebben klagers een vierde aanvulling op de oorspronkelijke klacht van 15 september 2012 geformuleerd. Klagers hebben zich voorts beklaagd over de wijze waarop de klachtbehandeling plaats heeft gevonden en een klacht ingediend tegen verweerder. Bij brief d.d. 19 februari 2013 aan de raad van discipline is verzocht het onderzoek naar de klacht tegen verweerder te verwijzen naar een andere deken. Bij voorzittersbeslissing d.d. 27 februari 2013 is de behandeling van de klacht verwezen naar de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) de klacht in oktober 2012 niet in behandeling heeft genomen;

b) ook in januari 2013 niet alsnog de klacht in behandeling heeft genomen;

c) heeft verlangt dat alle stukken, opnieuw, integraal zouden moeten worden toegestuurd en zolang dat niet is gebeurd, de klacht niet zal worden behandeld.

2. 2 Ter toelichting op de klacht hebben klagers aangevoerd dat op verzoek van een medewerker van het bureau van de Orde de klacht per post is ingediend en de klacht op 24 september, 1 oktober en 22 oktober 2012 heeft aangevuld. Klager ging er, gelet op de e-mail van 11 oktober 2012 van het bureau van de Orde vanuit dat de door hem ingediende klacht (met aanvullingen) tegen mr. J. in behandeling was genomen en, nadat het dekenadvies met betrekking tot de afgifte van de grosse was gegeven, aan de raad van discipline zou zijn doorgestuurd. In januari 2013 bleek echter dat de klacht niet aan de raad van discipline is doorgestuurd. Naar aanleiding daarvan nam klager contact op met bureau van de Orde, alwaar hij te horen kreeg dat de klacht pas in behandeling zou worden genomen als de klacht opnieuw, integraal zou worden ingediend. Het is onbegrijpelijk dat het bureau van de Orde verlangde dat alle stukken opnieuw, integraal, zouden moeten worden ingediend en dat pas daarna de klacht in behandeling zou kunnen worden genomen.

3 VERWEER

De door klagers ingediende klacht werd als het ware doorkruist door het verzoek van mr. J. om een dekenadvies. Het advies is kenbaar gemaakt op 25 oktober 2012. Heropening zou plaats vinden na het opnieuw indienen van de klacht, hetgeen bij brief van 25 oktober 2012 aan klagers is medegedeeld. Tot eind januari 2013 is daarop niets van klagers vernomen. Als gevolg daarvan is in de klachtprocedure geen nadere actie ondernomen. Voor verweerder werd eerst op 29 januari 2013 duidelijk dat klagers hun klacht tegen mr. J. wensten door te zetten. Om een compleet en goed overzicht te verkrijgen aangaande de onderdelen van de klacht tegen mr. J. is verzocht de klacht opnieuw in te dienen. Op 7 februari 2013 nam verweerder er kennis van dat klagers een klacht tegen hem hebben ingediend. Om deze reden heeft hij zich onttrokken aan de behandeling van de klacht tegen mr. J. en heeft geen aanvang gemaakt met de behandeling van de klacht. Er is geen aanvang meer gemaakt met een nader onderzoek c.q. behandeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2 De klacht betreft het optreden van verweerder als deken. Krachtens vaste jurisprudentie van het Hof en de Raden van Discipline heeft het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet gestelde tuchtrecht betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Slechts indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Aangezien de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van Deken, zal de toetsing van hetgeen klagers verweerder verwijten, aan de hand van voormeld criterium dienen te geschieden.

4.3 De klachtonderdelen a. en b. lenen zich gezamenlijke beoordeling.

4.4 De inrichting van een onderzoek naar een ingediende klacht is vormvrij. Aan de deken komt een grote mate van vrijheid toe in de manier waarop hij zijn onderzoek inricht.

4.5 Tussen klagers en verweerder is een misverstand ontstaan over de vraag of de klacht in behandeling was genomen, in het licht van en nadat het door mr. J. verlangde dekenadvies was gegeven. Niet geheel onbegrijpelijk is de veronderstelling van klager dat dat het geval was, nu in het e-mailbericht van 11 oktober 2012 van het bureau van de Orde namens verweerder aan klager is bericht dat eerst de uitkomst van het advies van de deken zou worden afgewacht en dat de klacht daarna, indien gewenst, alsnog in behandeling zou kunnen worden genomen. Per faxbericht van 24 oktober 2012 heeft klager sub 2. zich pro se gevoegd in de klachtprocedure, waaruit kan worden afgeleid dat klagers de klacht wensten te handhaven. Naar aanleiding van de brief van 25 oktober 2012, waarbij klagers uitdrukkelijk werden uitgenodigd de klacht schriftelijk in te dienen, werd echter niet meer vernomen tot einde januari 2013. Het ontstane misverstand levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op, in het licht van de geformuleerde maatstaf onder 4.2. De klachtonderdelen a. en b. zijn derhalve kennelijk ongegrond.

4.6 Klachtonderdeel c.

Door eind januari 2013 te verlangen de klacht (opnieuw) schriftelijk in te dienen en ter onderbouwing alle stukken toe te sturen, heeft verweerder de grenzen van het betamelijke evenmin niet overschreden. Gelet op de grote mate van vrijheid die verweerder heeft ten aanzien van zijn bevoegdheden een klacht te onderzoeken en de wijze waarop hij dat onderzoek inricht, kon verweerder, alle omstandigheden in aanmerking genomen, verlangen dat klager de klacht, onder overlegging van stukken, de klacht (opnieuw) in zou dienen. Verweerder heeft daardoor niet zodanig gehandeld dat het vertrouwen in de advocatuur in zijn algemeenheid is beschaamd. Klachtonderdeel c. is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. P.J.G. van den Boom, als griffier op 28 juni 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 juli 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

en per gewone post aan:

- verweerder

- de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

- de Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten