ECLI:NL:TADRARN:2013:34 Raad van Discipline Arnhem 13-30

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:34
Datum uitspraak: 24-06-2013
Datum publicatie: 15-07-2013
Zaaknummer(s): 13-30
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerster zich schriftelijk tegenover een rechter en een collega-advocaat onnodig grievend over klaagster, die als tweede advocaat van de wederpartij van verweersters cliënte zou gaan optreden, heeft uitgelaten. Volgens verweerster zou het inschakelen van klaagster maar één doel zou dienen, te weten het “in diskrediet brengen” van haar cliënte, en de zaken “onnodig op scherp” te zetten met de kennelijke bedoeling de cliënte van verweerster “te beschadigen”. Aan de rechter schreef zij dat de keuze van de man voor klaagster “een bijzonder bedenkelijke” is en lijkt te zijn ingegeven om de vrouw “op het verkeerde been te zetten”, en dat, als klaagster zich niet zelf terugtrekt, zij daarmee niet inziet dat haar rol “in deze niet zuiver is”. Raad: deze bewoordingen vormen een persoonlijke beschuldiging van klaagster dat haar rol als advocaat voor de man bijzonder bedenkelijk en niet zuiver is. Dit zijn zware, veel te zware woorden, die het alleszins begrijpelijk maken dat klaagster zich door verweerster bij de rechter in een negatief daglicht geplaatst voelt. Gegrond, enkele waarschuwing.

Beslissing van 24 juni 2013

in de zaak 13-30

naar aanleiding van de klacht van:

mr. [A]

advocaat te [B]

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 januari 2013 met kenmerk RvT 1112-9362/LB/sd, door de raad ontvangen op 29 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 mei 2013 in aanwezigheid van zowel klaagster als verweerster. Verweerster is bijgestaan door mr. W.M.J. Bekkers. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster staat de vrouw bij in een procedure tot scheiding en deling na einde huwelijk. De man/wederpartij in die procedure wordt bijgestaan door mr. [Z]. Zowel de vrouw als de man zijn werkzaam als advocaat.

2.3 Bij e-mail d.d. 16 mei 2012 heeft mr. [Z] aan verweerster laten weten dat de man zich vanaf heden tevens laat bijstaan door klaagster. Als reden daarvoor gaf hij aan dat klaagster “ook duidelijkheid zou kunnen verschaffen met betrekking tot de inzet van de man gedurende het huwelijk inzake het gezamenlijk inkomen dat is verworven uit de gezamenlijke praktijk van partijen, voorzover daarover ter zitting onverhoopt een verschil van inzicht mocht ontstaan.”

2.4 In 1999 zijn klaagster enerzijds en de man en de vrouw anderzijds in een geschil betrokken geweest. Klaagster heeft toen een kort geding tegen beiden aanhangig gemaakt. Dat geding is na bemiddeling door de deken ingetrokken.

2.5 Verweerster las in voormelde brief van mr. [Z] van 16 mei 2012 dat klaagster een getuige-rol zou gaan vervullen tijdens de ophanden zijnde comparitie van partijen, 5 juni 2012. Zij heeft daartegen per fax d.d. 23 mei 2012 aan mr. [Z] geprotesteerd en erop gewezen dat de comparitie een besloten zitting is en dat daar geen plaats toekomt aan getuigen. Voorts heeft zij geprotesteerd tegen klaagsters rol als tweede advocaat “omdat het inschakelen van deze tweede advocaat maar één doel dient, namelijk het in diskrediet brengen van mijn cliënte. Partijen (dus uitdrukkelijk ook uw cliënt) hebben in het verleden zeer onaangename ervaringen met deze collega-advocaat gehad, waarbij zelfs dekeninterventie heeft plaatsgevonden. Anders dan de zaken onnodig op scherp zetten met de kennelijke bedoeling om mijn cliënte te beschadigen, zie ik dan ook geen andere rol voor [verweerster] weggelegd: Beide rollen zijn derhalve volstrekt onaanvaardbaar.” aldus verweerster in haar brief aan mr. [Z].

2.6 De dag tevoren, op 22 mei 2012, had klaagster, refererend aan de brief van mr. [Z] van 16 mei 2012, schriftelijk aan verweerster laten weten dat zij naast mr. [Z] voor de man zou occuperen, “met name m.b.t. de ondersteuning in het kader van de afwikkeling van de scheiding en deling”. Daartoe doe ik u kopie van mijn brief van heden aan de rechtbank, met bijlagen toekomen.” Het is niet duidelijk of verweerster op het moment dat zij haar brief van 23 mei 2012 aan mr. [Z] schreef al over klaagsters voornoemde brief met bijlagen beschikte.

2.7 Klaagster heeft bij brief d.d. 29 mei 2012 in reactie op verweersters brief van 23 mei 2012 aan mr. [Z] aan verweerster laten weten dat zij vanzelfsprekend geen getuigenrol zou vervullen, maar alleen die van advocaat.

2.8 Verweerster heeft bij brief d.d. 4 juni 2012 aan de rechtbank onder meer als volgt geschreven: “Alhoewel ik mij ervan bewust ben dat een partij een vrije advocaatkeuze heeft en het de heer [-] vrij staat om met meerdere advocaten op te treden, breng ik toch gaarne onder uw aandacht dat de keuze van de heer [-] voor collega [klaagster] een bijzonder bedenkelijke en zeker geen toevallige keuze is. Immers is collega [klaagster] in het verleden betrokken geweest bij een aantal incidenten waarbij cliënte, doch ook de heer [-] hoofdrolspelers waren. Ik spreek dan over een kort geding dat collega [klaagster] [cliënte] aangedaan heeft en over een klacht van haar jegens mijn cliënte in verband met het waarnemen van de rol op de [ ] rechtbank. Dat de heer [-] om zijn moverende redenen thans geen consequenties meer verbindt aan deze incidenten, integendeel thans de assistentie van collega [klaagster] wenst is uiteraard aan hem, maar haar optreden ervaart mijn cliënte op haar beurt wel als zeer onverkwikkelijk. De keuze lijkt ook stellig te zijn ingegeven om mijn cliënte ‘op het verkeerde been te zetten’, zeker in de context van het e-mailbericht van 16 mei jl. van confrère [Z]. Ik ben van oordeel dat logistiek gezien, gegeven de intimiteit van een mondelinge behandeling, de aanwezigheid van twee advocaten onevenredig “zwaar” is. Indien na lezing van deze brief collega [klaagster] zich niet eigener beweging terugtrekt, immers inziende dat haar rol in deze niet zuiver is, zal ik haar aanwezigheid moeten respecteren. Ik vraag u echter als behandelend rechter er zeer nauwgezet op toe te zien ‘dat de regels van het spel’ correct worden uitgevoerd.” Kopie van deze brief zond verweerster aan klaagster, mr. [Z] en mr. [P], lid van de raad van toezicht [Q].

Mr. [P] kreeg in mei 2012 bemoeienis met de door verweerster tegen mr. [Z] ingediende klacht dat deze haar met grote regelmaat niet voldoende gelegenheid gaf om adequaat op een brief van hem te kunnen reageren. Een jaar eerder had de man een klacht ingediend tegen verweerster. Die klacht hield in dat verweerster niet mocht optreden voor de vrouw omdat zij ooit eerder de belangen van de man had behartigd. De deken heeft destijds geadviseerd die klacht niet door te zetten. Dat klachtdossier is daarop gesloten.

2.9 Klaagster heeft voor de man appel ingesteld van een door de rechtbank gegeven alimentatiebeschikking. In die zaak zou verweerster op 18 december 2012 een verweerschrift hebben moeten indienen. Op 12 december 2012 heeft verweerster aan het hof om uitstel verzocht omdat eerst op dat moment aan haar is gebleken dat zij niet in het bezit was van de stukken in eerste aanleg.

2.10 Bij brief met bijlagen van 5 juni 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster zich in haar fax van 23 mei 2012 tegenover een collega-advocaat onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten;

b) verweerster zich in haar faxbericht van 4 juni 2012 tegenover een rechter onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten;

c) verweerster meer algemeen in strijd met regel 17 Gedragsregels niet streeft naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, doordat zij naast de hiervoor verweten gedragingen ook anderszins, bijvoorbeeld door op onjuiste gronden uitstel te vragen, zich schuldig maakt aan onwelwillend gedrag.

3.2 Klaagster kende verweerster niet, had haar nooit gezien of gesproken. Alleen al daarom valt niet te begrijpen dat verweerster zich in haar brieven op voormelde wijze over haar persoon heeft uitgelaten.

4 VERWEER

4.1 Verweerster meent dat haar brief aan mr. [Z] van 23 mei 2012 niet nutteloos en nodeloos is geschreven, dan wel anderszins op gespannen voet zou staan met de jegens klaagster in acht te nemen welwillendheid dan wel onnodig grievend zou zijn.

4.2 Haar brief aan de behandelend rechter heeft zij geschreven op advies van het lid van de raad van toezicht Amsterdam, en behelst feiten met betrekking tot eerdere incidenten waarin partijen en klaagster verwikkeld zijn geweest, als gevolg waarvan  de vrouw thans nog de aanwezigheid van klaagster ter zitting als zeer onverkwikkelijk ervaart.

4.3 Het zwaartepunt van haar bezwaar tegen klaagsters optreden voor de man lag in de omstandigheid dat haar cliënte destijds met klaagster in conflict verwikkeld was geweest.

4.4 Ter zitting van de raad heeft verweerster desgevraagd verklaard dat zij bij nader inzien de brief nu anders zou hebben geschreven, misschien wel helemaal niet zou hebben geschreven. Met deze verklaring heeft verweerster niet bedoeld haar bereidheid uit te spreken voor het maken van een excuus voor de inhoud van de brief. Verweerster heeft verklaard dat zij niet beoogd heeft klaagster zo boos te maken, zo te raken. Voor dit gevolg biedt verweerster aan klaagster haar excuses aan.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 In haar ijver om ter wille van haar cliënte tegen te houden dat  klaagster ook voor de man zou gaan optreden heeft verweerster mr. [Z] geschreven dat het inschakelen van deze tweede advocaat maar één doel zou dienen, te weten het “in diskrediet brengen” van haar cliënte, en de zaken “onnodig op scherp” te zetten met de kennelijke bedoeling de cliënte van verweerster “te beschadigen. Deze duiding van het te verwachten optreden van klaagster is zeer negatief en indirect een beschuldiging jegens klaagster. Verweerster heeft deze beschuldiging onderbouwd met  “in het verleden zeer onaangename ervaringen met deze advocaat” waarbij zelfs dekeninterventie heeft plaats gehad. Door zich aldus over klaagster en haar te verwachten rol uit te laten heeft verweerster in aanmerkelijke mate de grenzen van hetgeen jegens een collega-advocaat betamelijk is, overschreden.

Ter toelichting op de over klaagster geuite beschuldigingen verwijst verweerster naar “zeer onaangename ervaringen”. Verweerster heeft in haar brief daarover geen uitleg gegeven.

Hoewel verweerster met de door haar gebezigde bewoordingen de grens van het betamelijke reeds overschreden heeft, is daarvan temeer sprake omdat verweerster in haar brief geen uitleg en evenmin een rechtvaardiging geeft voor haar nodeloos grievende speculaties omtrent toekomstige optreden van klaagster.

5.2 Van verweerster mocht verwacht worden dat zij zich met gepaste distantie op de nieuwe situatie waarin klaagster naast mr. [Z] zou gaan optreden had beraden. Gezien de kennelijk bij haar cliënte bestaande weerstand zou het passend zijn geweest dat zij zich telefonisch met klaagster had verstaan over de extra spanningen die de inschakeling van haar bij de vrouw opriep en wat de vrouw vreesde van het effect van haar optreden ter zitting. Een dergelijke handelwijze zou beter hebben gepast bij een deëscalerend optreden dat verweerster zegt voort te staan en ook van klaagster te verwachten bij de behandeling van echtscheidingszaken.

5.3 Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

Hetzelfde geldt voor verweersters brief aan de behandelend rechter. De inhoud van die brief past een behoorlijk handelend advocaat niet. Het is voor de raad niet te begrijpen dat verweerster heeft kunnen menen aan de behandelend rechter te mogen schrijven dat

-  de keuze van de man voor klaagster “een bijzonder bedenkelijke” is en lijkt te zijn ingegeven om de vrouw “op het verkeerde been te zetten”,

- als klaagster zich niet zelf terugtrekt als behandelend advocaat zij, klaagster, daarmee niet inziet dat haar rol “in deze niet zuiver is”. Deze bewoordingen zijn niet anders op te vatten dan een persoonlijke beschuldiging van klaagster dat haar rol als advocaat voor de man bijzonder bedenkelijk en niet zuiver is. Dit zijn zware, veel te zware woorden die het alleszins begrijpelijk maken dat klaagster zich door verweerster bij de rechter in een negatief daglicht geplaatst voelt.

5.4 Wanneer het voor de vrouw om welke reden ook werkelijk te belastend zou zijn geweest om ter zitting met klaagster te worden geconfronteerd en zij de rechtbank in het belang van haar cliënte over die zorg had willen informeren, dan had zij dat moeten doen in zakelijke bewoordingen en moeten volstaan met het geven van uitleg over die belasting en het verzoek aan de rechter of hij ter zitting rekening zou willen houden met die zorg en de mogelijk daaruit voortvloeiende gevolgen.

5.5 Ook dit onderdeel van de klacht wordt dan ook gegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel c)

5.3  Dit onderdeel van de klacht overlapt grotendeels de eerdere twee klachtonderdelen. Voor zover het ziet op het verzoek van verweerster om uitstel heeft het geen deel uitgemaakt van de mondelinge behandeling. Nu verweerster in het kader van de schriftelijke instructie niet op dit aspect van de klacht heeft kunnen reageren, laat de raad het hier buiten beoordeling.

6 MAATREGEL

6.1 Gezien het uitblijven van een ruiterlijke erkenning door verweerster dat zij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden zal de raad overgaan tot oplegging van na te noemen maatregel.

BESLISSING

De klachtonderdelen a en b zijn gegrond; aan verweerster wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Klachtonderdeel c blijft buiten behandeling.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, M.L.C.M. van Kalmthout en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2013.

griffier voorzitter