ECLI:NL:TADRARN:2013:188 Raad van Discipline Arnhem 13-120

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:188
Datum uitspraak: 18-11-2013
Datum publicatie: 23-01-2014
Zaaknummer(s): 13-120
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht mbt het niet tijdig overleggen van door de cliënt ingediende stukken gegrond.

Beslissing van 18 november 2013

in de zaak 13-120

naar aanleiding van de klacht van:

B.

klager

tegen:

S.

advocaat te Almere

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 22 mei 2013 met kenmerk RvT 13-0096/LB/fd, door de raad ontvangen op 23 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2013 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken zoals vermeld onder 1.1 met de aan de brief gehechte bijlagen, genaamd a t/m p.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder is als opvolgend advocaat opgetreden voor klager in een boedelscheidingszaak. In deze zaak diende een akte na comparitie te worden ingediend waarin een opstelling van verschillende vermogensbestanddelen diende te worden gegeven in verband met de verdeling daarvan . 

2.3    Verweerder heeft deze akte opgesteld en deze voor de dienende dag, 16 februari 2012, ingediend. In de door hem ingediende akte stelde verweerder namens klager dat er drie beleggingspolissen waren met een opgebouwde waarde van € 6.487,30, € 2.042, 46 en € 1.643, 22. Gesteld werd dat aan klager de helft van de waarde van de verzekeringen zou toekomen omdat de waarde was gekoppeld aan de hypotheek op de (voormalig) echtelijke woning. Uit het gegeven dat klager geen ontvangsten uit deze verzekeringen heeft genoten wordt afgeleid dat de ex-echtgenote van klager de waarde daarvan heeft ontvangen. 

2.4    Na het indienen van de akte, echter voor de dienende datum, heeft klager aan verweerder stukken gestuurd betreffende de waarde van deze beleggingspolissen. Verweerder heeft deze stukken niet bekeken en ook niet ter kennis gebracht aan de rechtbank.

2.5    Op 13 april 2011 is door de rechtbank Zwolle Lelystad vonnis gewezen.  In dit vonnis heeft de rechtbank onder meer op grond van het bepaalde in artikel 3:194 BW de waarde van twee polissen toegewezen aan de voormalig echtgenote van klager en de derde polis voor de helft toegewezen aan de echtgenote van klager. Daarbij verwijst de rechtbank naar de stelling van de advocaat van de ex-echtgenote van klager, dat de uitkering op grond van afkoop van twee van de polissen aan klager ten goede is gekomen. De rechtbank gaat hierbij uit van een waarde van onder meer € 6.487,30.

2.6    Bij brief van 27 mei 2011 heeft verweerder de advocaat van de echtgenoot van klager geïnformeerd over de afkoop van de waarde van een van de polissen die was afgekocht. Gesteld werd dat de uitgekeerde nettowaarde, zijnde een bedrag van € 3.403, 41 was gebruikt om de hypotheekschuld af te lossen. Verweerder vroeg de advocaat een gelegd loonbeslag op te heffen vanwege deze informatie.

2.7    Bij brief van 1 september 2011 stuurde een opvolgend advocaat een brief naar verweerder waarin hij stelde de behandeling van de zaak van klager te hebben overgenomen  en relevante stukken te willen ontvangen.

2.8    Bij brief van 22 september 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    Verweerder een aantal aan hem verstrekte documenten niet heeft doorgenomen en niet die documenten of de inhoud daarvan heeft doorgeleid aan de rechtbank waardoor klager schade heeft opgelopen 

b)    Verweerder nadien geen werkzaamheden heeft verricht om de zaak verder af te ronden en de schade ongedaan te maken.

3.2    Klager verwijt verweerder verder dat hij geen eindbalans heeft opgemaakt van de verdeling van de boedel en de rechtbank niet heeft gevraagd een herstelvonnis te wijzen.  Hij stelt dat hij door de handelwijze van verweerder veel schade heeft geleden. Het door verweerder geadviseerde beroep was in verband met de daarmee gemoeide kosten niet haalbaar.

4    VERWEER

4.1    Verweerder erkent stukken van klager te hebben ontvangen voor de dienende datum die door hem niet aan de rechtbank zijn overgelegd omdat hij meende dat deze stukken reeds door hem waren ingediend. Hij heeft de stukken echter niet nauwgezet bekeken.  Verweerder erkent in dit opzicht niet juist te hebben gehandeld.

5    BEOORDELING

5.1.    Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Gelet op hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gekomen staat vast dat verweerder schriftelijke informatie die door klager naar verweerder was toegezonden met betrekking tot de (uit te keren netto-) waarde van polissen, voor 16 februari heeft ontvangen en dat hij deze dus bij herstel- of aanvullende akte had kunnen indienen.

Hij had deze ook moeten indienen, maar heeft de informatie niet naar de rechtbank heeft gestuurd zodat deze bij de beoordeling van de zaak niet werd betrokken. Dat verweerder klager er niet op heeft gewezen dat hij nieuwe informatie had verstrekt, pleit verweerder niet vrij: verweerder heeft een eigen verantwoordelijkheid om te bekijken of door de cliënt ter beschikking gestelde stukken bij de zaak dienen te worden betrokken of terzijde kunnen worden gelegd. Verweerder heeft in dit opzicht niet juist opgetreden: ten onrechte is door de nalatigheid van verweerder informatie met betrekking tot de waarde van de polis niet aan de rechtbank verstrekt.

5.2    Dat aan verweerder voorafgaand aan de dienende dag was meegedeeld dat afkoop van de polissen reeds had plaatsgevonden is evenwel niet komen vast te staan. Namens de deken is bij brief van 29 maart 2012 verzocht om toezending van de mail en de stukken die aan verweerder na een gesprek over de akte, maar voor 16 februari 2011 zouden zijn toegestuurd. Bij het antwoord van klager aan de deken (mail van 3 april 2012) bevinden zich twee bankafschriften, waarop betalingen van de verzekerings-maatschappij aan klager en van klager aan een deurwaarders-kantoor worden vermeld. Omdat de datum van een van die bankafschriften is bedekt, is voor de raad niet duidelijk geworden of deze bankafschriften reeds voor de dienende dag beschikbaar waren. Dat verweerder heeft nagelaten informatie met betrekking tot de afkoop van polissen aan de rechter te verstrekken is dus niet of onvoldoende komen vast te staan.

5.3    Of door de handelwijze van verweerder schade is ontstaan staat niet ter beoordeling van de raad. Wel is de raad van mening dat klachtonderdeel (a) voor zover dit betrekking heeft op het niet doorzenden van stukken met betrekking tot de waarde van polissen gegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Uit de stukken is gebleken dat verweerder de advocaat van de wederpartij van klager heeft geïnformeerd over de waarde van de polissen en gevraagd heeft dit bij de feitelijke verdeling te betrekken. Daarop is echter door de advocaat van de wederpartij niet gereageerd.

5.5    De raad begrijpt dat voor de vraag of een hoger beroep zinvol was geweest meerdere omstandigheden  een rol speelden, waaronder de financiële situatie van klager, die maakte dat hij mogelijk meer geholpen zou zijn met een schuldsanering dan een hoger beroep. De raad vindt dat verweerder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door er niet voor te kiezen met een hoger beroep alsnog de zaak recht te zetten. Daarbij wordt de geringe omvang van het bedrag waarop verweerder’s fout ziet in de beoordeling betrokken. Daarnaast vindt de raad niet dat verweerder gehouden was een eindstaat op te maken, anders dan de uitleg aan de hand van het vonnis waarover hij ter zitting heeft verklaard. Het komt de  raad niet onaannemelijk voor dat het vragen van een herstelvonnis weinig kansrijk was. Dit betekent dat klachtonderdeel (b) niet gegrond is omdat kennelijk onjuist optreden niet aannemelijk is geworden.

5.6    Ten overvloede overweegt de raad dat niet aannemelijk is geworden dat de overlast van schuldeisers die door de advocaat van klagers ex-echtgenote naar klager worden verwezen verband houdt met enig handelen van verweerder.

5.7    De raad is van oordeel dat geen maatregel geboden is, zodat kan worden volstaan met de vaststelling dat  klachtonderdeel (a) gegrond is, nu verweerder heeft geprobeerd zijn verzuim te redresseren en ook de kwestie bij zijn aansprakelijkheids-verzekeraar heeft gemeld.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdeel (a) gegrond

-    verklaart klachtonderdeel (b) ongegrond

Aldus gewezen door mr. drs. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. F.A.M. Knüppe, C.J. Lunenberg-Demenint, P.J.F.M. de Kerf en G.R.M. van den Assum, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2013.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.