ECLI:NL:TADRARN:2013:169 Raad van Discipline Arnhem 13-266
ECLI: | ECLI:NL:TADRARN:2013:169 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-11-2013 |
Datum publicatie: | 16-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 13-266 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Dat verweerster haar cliënte is gevolgd in naar objectief vast te stellen maatstaven onhoudbare stellingen, komt niet uit de verf. Klachten kennelijk ongegrond. |
Beslissing van 27 november 2013
in de zaak 13-266
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw A.[ ]
adres [ ]
klaagster
tegen:
mr. X.
advocaat te A.
verweerster
Klaagster heeft zich bij brief van 11 maart 2013 tot de deken in het arrondissement Gelderland gewend met een klacht over verweerster. De deken heeft de klacht onderzocht en het dossier onder kenmerk K13/39 doorgestuurd naar de raad. Daar is het dossier op 1 november 2013 binnengekomen. Op diezelfde datum heeft klaagster zich met een brief met bijlagen tot de griffier van de raad gewend. Deze brief is op 4 november 2013 binnengekomen. Verweerster heeft gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om op deze brief te reageren. Haar reactie is op 20 november 2013 per fax ontvangen.
1. FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerster is opgetreden als advocaat van de werkgeefster van klaagster. Klaagster is met haar werkgeefster in een arbeidsconflict verwikkeld.
In augustus 2012 heeft verweerster namens haar cliënte bij het UWV Werkbedrijf een verzoek ingediend om klaagster te mogen ontslaan.
De ontslagadviescommissie heeft een advies uitgelokt van een arbeidsdeskundige. Dat advies is op 31 oktober 2013 uitgebracht. Vervolgens heeft het UWV werkbedrijf de vergunning waarover werd verzocht, geweigerd. Dat gebeurde op 11 januari 2013. Nadien is de mediation op gang gekomen.
2 KLACHT
2.1 De klacht luidt dat verweerster zich niet gedragen heeft zoals een goed advocaat betaamt. De klacht, die bestaat uit vier onderdelen en klachtonderdeel 1 uit zes subonderdelen, luidt:
1. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 30 en 31 door zich onnodig grievend, misleidend en niet betrouwbaar uit te laten over klaagster en haar advocaat in het bijzonder:
(i) de brief van 4 juli 2012 van verweerster aan Mr. van L (lees: de advocaat van klaagster) over het indienen van een klacht tegen de bedrijfsarts;
(ii) de brief van 20 september 2012 van verweerster aan het UWV Werkbedrijf over het ontlopen van gesprekken door mij (lees: klaagster);
(iii) de e-mail van 30 oktober 2012 van verweerster aan de arbeidsdeskundige over aard en inhoud en salariëring van de functie en de geschiktheid van klaagster als coach;
(iv) de brief van 21 november 2012 van verweerster aan het UWV werkbedrijf met de stelling dat de arbeidsdeskundige uit piëteit niet naar waarheid zou hebben verklaard,
(v) de e-mail van 15 januari 2012 van verweerster aan Mr. van L als reactie op afwijzing van het ontslagverzoek waarin wordt onder andere gevraagd waarom de uitkomsten van medisch onderzoek niet in het bezit van UWV werkbedrijf zijn gekomen en
(vi) de e-mail van 14 februari 2013 van verweerster aan Mr. van L over de functie en de schaalindeling.
2. Verweerster heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in gedragsregel 1 omdat de wijze waarop zij is opgetreden en de wijze waarop zij zich over klaagster heeft uitgelaten vertrouwen in de advocatuur en de beroepsuitoefening hebben geschaad.
3. Verweerster heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in gedragsregel 29 door actief betrokken te zijn in de onderhandeling en mee te werken aan het verzamelen van informatie waardoor het vertrouwen in een behoorlijk functioneren van de advocatuur beschadigd kan worden als dit niet het open vizier geschiedt.
4. Verweerster heeft zich na afloop van het laatste mediation gesprek (waarbij de onderhavige klacht uitdrukkelijk geen onderwerp was) op onheuse en in onheuse bewoordingen over de onderhavige klacht jegens klaagster uitgelaten.
3 VERWEER
Het verweer, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op het feit dat verweerster is opgetreden als advocaat van de wederpartij, komt bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht en de (sub)onderdelen daarvan kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
4.2 De verschillende door klaagster in klachtonderdeel 1 en de subonderdelen daarvan bekritiseerde uitlatingen van verweerster dienen –inderdaad, zoals verweerster aangeeft- beoordeeld te worden vanuit het gegeven dat verweerster is opgetreden als advocaat van de wederpartij. Verweerster trad en treedt voor de werkgever op in een langlopend en complex arbeidsgeschil.
4.3 Aan de advocaat van de wederpartij komt een grote mate van vrijheid toe bij het vertolken van de visie van die wederpartij. Die vrijheid is niet onbegrensd: onnodig grievende uitlatingen en misleidende uitlatingen passen een advocaat niet. Misleiding impliceert dan wel welbewustheid. Het moet bij dat laatste dan gaan om uitlatingen waarvan de advocaat weet dat zij misleidend zijn; een uitlating, die terug te voeren is op een feitelijke omstandigheid waarover partijen het oneens zijn, is dat in beginsel niet.
4.4 Dat verweerster haar cliënte is gevolgd in naar objectief vast te stellen maatstaven onhoudbare stellingen, komt niet uit de verf. Klaagster ijkt de verschillende bekritiseerde uitlatingen van verweerster aan haar eigen, maar van die van haar werkgeefster afwijkende, visie op de verschillende aspecten van het conflict. Klaagsters visie is evenwel de maatstaf niet.
Klachtonderdeel 1
4.5 Klaagster voelt zich gegriefd door het feit dat verweerster op 4 juli 2012 aan mr. van L het volgende schreef:
4.6 "Er lijkt zich een patroon af te tekenen: ook over de vorige bedrijfsarts van cliënte heeft uw cliënte geklaagd. Medio 2008 heeft zij (onder andere) over die bedrijfsarts zelfs een klacht ingediend bij het Medisch Tuchtcollege."
4.7 Met betrekking tot die brief is ook van belang dat verweerster in de brief wil uitleggen waarom zij door haar cliënte in de zaak is betrokken en dat onmiddellijk op die passage volgt:
“Ter voorkoming van verdere discussies over deskundigheid en integriteit van de huidige bedrijfsarts is cliënte bereid de re-integratie van uw cliënte tot 30 juli 2012 door een andere bedrijfsarts te laten begeleiden. Het gaat echter veel te ver voor uw cliënte een andere Arbodienst in te schakelen.”
4.8 In die context stond het verweerster vrij om te wijzen op die eerdere klacht en de klachten die klaagster had ingediend bij de Raad van Bestuur van de werkgeefster van klaagster. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
(ii)
4.9 In haar reactie aan UWV Werkbedrijf op het verweerschrift van de kant van klaagster van 20 september 2012 schrijft verweerster in punt 30:
“Uit de gang van zaken met betrekking tot de re-integratiegesprekken blijkt volgens (lees: cliënte) wel dat zij zich (na de "nieuwe re-integratie start" heeft ingespannen ten behoeve van de re-integratie van mevrouw A, maar dat het mevrouw A is die na 26 april 2012 -al dan niet op advies van haar gemachtigde- alle gesprekken met (lees: cliënte) heeft ontlopen. "
4.10 Het stond verweerster vrij om de visie van haar cliënte zo te uiten.
(iii)
4.11 Hetzelfde geldt voor het e-mailbericht van 30 oktober 2012 aan de arbeidsdeskundige.
4.12 Deze beide onderdelen van de klacht (ii) en (iii) zijn eveneens kennelijk ongegrond.
(iv)
In de brief van 21 november 2012 die klaagster hier bekritiseert, schrijft verweerster aan het UWV Werkbedrijf dat zij de uitkomst van het onderzoek en met name de conclusie van de arbeidsdeskundige, dat er mogelijkheden zijn om klaagster binnen 26 weken te herplaatsen, niet kan rijmen met eerdere rapportage in kwestie uitgebracht. De wijze waarop zij dat deed, en in het bijzonder de gewraakte veronderstelling, dat de arbeidsdeskundige uit piëteit niet naar waarheid zou hebben verklaard, is niet onnodig grievend en evenmin misleidend.
(v)
4.13 Klaagster was in december 2012 opnieuw gekeurd. In de weigering van het UWV Werkbedrijf van 13 januari 2013 wordt daar geen melding van gemaakt. Zo vreemd was de in dit klachtonderdeel bekritiseerde vraag aan de raadsman van klaagster daarom niet.
(vi)
4.14 Voor dit onderdeel van de klacht geldt hetzelfde als voor de onderdelen (ii) en (iii); ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
4.15 Klachtonderdeel 2
Dit onderdeel heeft tegen de achtergrond van het voorgaande geen zelfstandige betekenis (meer).
Dat klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.
4.16 Klachtonderdeel 3
Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling dat verweerster een misverstand heeft laten ontstaan over de hoedanigheid waarin zij in de zaak optrad. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond. Dit klachtonderdeel, de tekst van de toelichting op gedragsregel 29, biedt ook in samenhang met het voorgaande geen feitelijke aanknopingspunten voor de stelling dat verweerster "niet met open vizier" de zaak van haar cliënte heeft behartigd.
4.17 Klachtonderdeel 4
Volgens klaagster is "nadat het laatste mediation-gesprek was afgelopen en afgesloten" door de mediator gevraagd of de (onderhavige) klacht tegen verweerster nog was ingetrokken. Naar aanleiding daarvan zou verweerster zijn geëxplodeerd en zou zij hebben gezegd dat zij "geen knieval" voor klaagster wenste te doen. Verweerster zou geëmotioneerd zijn geraakt. Het illustreert, als de lezing van klaagster daaromtrent al feitelijk juist is, dat een klacht bij de deken bij de aangeklaagde advocaat (ook) emoties kan oproepen, maar wat er klachtwaardig is aan het feit dat verweerster daar bij die gelegenheid eventjes zicht op heeft gegeven, kan de voorzitter niet zien. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond en anders wel van onvoldoende gewicht.
4.18 De brief van klaagster van 1 november 2013 aan de griffier leidt niet tot een mogelijk andere visie op de kwestie. De brief is grotendeels een herhaling van de standpunten die klaagster al eerder naar voren heeft gebracht. Deze standpunten zijn hierboven behandeld. Nieuw is de door klaagster in haar brief gedane aantijging dat verweerster haar tijdens de mediation zou hebben geslagen. Nu verweerster dit gemotiveerd heeft weersproken en klaagster daar pas na de instructie van de zaak door de deken melding van maakte en (ook) verder op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat verweerster zich hieraan schuldig zou hebben gemaakt, is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
BESLISSING
Verklaart de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 27 november 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
- de deken van de Nederlandse Orde van advocaten